terug
 
Annemarie De Wildt
Oog in oog met de geschiedenis. Historisch bewustzijn in het Amsterdams Historisch Museum


De meeste Amsterdammers wijden doorgaans weinig gedachten aan de geschiedenis als ze door de stad lopen, fietsen of rijden. Toeristen hebben iets meer oog voor de details waarin de stad haar geschiedenis toont, tenzij ze vooral voor de coffeeshops komen. Een museum kan mensen door een historische bril naar de stad laten kijken. Staand voor een schilderij van de Dam wordt deze bekende plaats door de jaren een kwartslag gedraaid, zoals Geert Mak die ervaring omschreef, het bekende wordt opeens vreemd en onbekend. Dat zou je een historische sensatie kunnen noemen, de ervaring even terug in de tijd te kunnen kijken. Museale presentaties zijn de laatste decennia meer gericht op het verschaffen van soortgelijke ervaringen dan op het aanbieden van kennis. Het Amsterdams Historisch Museum (AHM) bezint zich voortdurend op de vraag hoe het de bezoeker een historische sensatie kan verschaffen en tegelijkertijd een historisch verantwoord beeld van de geschiedenis van de stad kan geven.
Het grote publiek vraagt om meer emotie dan de wetenschap kan bieden, de historicus moet optreden als entertainer om zijn boodschap over te brengen. De half logaritmische tabellen die in het AHM in de jaren zeventig nog het verband tussen graanprijzen en levensstandaard verhelderden, zijn verdwenen. In plaats van statistische schema's kwamen persoonlijke verhalen. Musea werden niet alleen persoonlijker, maar ook theatraler. Er worden tegenwoordig 'lichtplannen' ontworpen voor tentoonstellingen. Ook musea zijn onderdeel van de vermaaksindustrie geworden. Het hippe Groninger Museum huurde zelfs regisseur Peter Greenaway in voor een tentoonstelling over de Middeleeuwen waar het decor streed met de voorwerpen om de aandacht van de bezoekers.
Deze tendens leidt tot nieuwe dilemma’s en dwingt het museum tot het maken van keuzes. Waar liggen de grenzen tussen echt en onecht, tussen authentieke voorwerpen en constructies? Moet het publiek een afgerond verhaal krijgen of is ‘zappen’ door de tijd een aansprekender manier om de geschiedenis te presenteren? Hoeveel wetenschap wil de bezoeker tot zich nemen en hoeveel popularisering verdraagt de wetenschap?
Wat weten bezoekers van het Amsterdams Historisch Museum eigenlijk? De parate kennis van de Amsterdamse geschiedenis is niet groot, en bovendien hebben veel immigranten, afgezien van Surinamers en Antillianen, op school al helemaal niets over Nederland geleerd. Een enkele toerist zal Simon Schama of Geert Mak gelezen hebben, maar de meerderheid hooguit enkele pagina’s in de reisgids. 'De bezoeker' omvat een zeer gemêleerd gezelschap: van de toerist die in twee dagen Amsterdam doet tot de jarenlange Ons Amsterdam-abonnee, van de ‘cultuur-geïnteresseerde vijftig-plusser’ tot tieners van Surinaamse of Turkse herkomst of een vriendinnengroep uit Deventer.
In het AHM worden verschillende technieken gebruikt om de historische sensatie op te wekken. Zo kan de bezoeker letterlijk door de tijd reizen. ‘Reizen door de tijd’ is tegenwoordig de favoriete metafoor van historische musea. Op twee plekken in het AHM staat er een voertuig ter beschikking. De trappers van een bakfiets met bestelmand zetten een video in werking met een filmpje uit 1928, opgenomen vanuit een rijdende auto. De museale fietser rijdt over de Stadhouderskade en door het Leidsebosje, toen nog met rotonde. De snelheid is te variëren door sneller of langzamer te trappen. Even rinkelen met de fietsbel en het beeld verandert van 1928 naar nu en weer terug. De zwart-witbeelden van vele fietsers en handkarren en de spaarzame auto van weleer maken plaats voor een van de meest hectische doorgangswegen van het hedendaagse Amsterdam.
Elders staat een witkar, een van overblijfsels van het witkarexperiment van de jaren zeventig. Op de voorruit worden beelden geprojecteerd van een route van de witkar, in 1999 opgenomen vanuit een auto die reed met de snelheid van een witkar. Helaas heeft niemand in de jaren zeventig zo'n stukje film opgenomen. Het effect van het rijden over verkeersdrempels, een van de meest fysieke ervaringen in het museum, is daardoor een anachronisme. Destijds waren er nog nauwelijks drempels. Het ritje in de witkar is desondanks een levendige manier om een actueel Amsterdams probleem - wat te doen met eenentwintigste-eeuwse verkeer in een zeventiende-eeuwse binnenstad - aan den lijve te ervaren. Zo zou men bezoekers ook door de achttiende eeuw kunnen laten reizen, bijvoorbeeld in een sleepkoets of trekschuit. Dat is niet goedkoop. Historische films zijn dure producties en raken bovendien snel gedateerd. Bovendien laten conservatoren de bezoekers liever niet plaats nemen in een authentieke sleepkoets. Bij moderne objecten, zoals de witkar, zijn we minder scrupuleus.
Ook zonder voertuig kan men door de tijd reizen. Minder ervarend, meer aanschouwelijk is de ‘groeikaart van Amsterdam’, een reis door de schillen van de stad, die ook op straat zichtbaar zijn voor wie er oog voor heeft. De kaart toont in nog geen vijf minuten hoe de stad tussen het jaar 1000 en 2000 veranderde van een moeras in een dichtbevolkte stad, die steeds meer groen opslokt. Er komt een schip aanvaren over het IJ om aan te meren aan de palen van het open havenfront in de kaarten van de jaren 1625 en 1662. In 1839 rijdt de eerste trein naar Haarlem en in de jaren zestig landt een vliegtuig op Schiphol.
De groeikaart levert een getrouw beeld op, maar ontbeert het ervaren van het verleden. De komende jaren zal de ‘experience’ van tijdsreizen ongetwijfeld verder ontwikkeld worden in (historische) musea. Door de wetenschappelijke scrupules van musea (en gebrek aan geld) zijn dergelijke attracties wel veel minder heftig dan die in bijvoorbeeld Disneyland. In Piratenland voert een boot je in vijf minuten langs virtuoze techniek en een hutspot van historische beelden, zonder zelfs maar een poging tot wetenschappelijk verantwoorde informatie.
Hoe authentiek zijn de bewegende beelden die we in musea tegenkomen? Geeft de introductiefilm in het Scheepvaartmuseum in Amsterdam met nogal bloederige taferelen een realistisch beeld van het leven aan boord van een zeventiende-eeuws schip? Of het tochtje door de onderaardse gangen van een museum in Verdun, op de plek waar tijdens de Eerste Wereldoorlog de troepen gelegerd waren. Bij tijd en wijle staat het karretje stil en klinken stemmen - in een taal naar keuze - die horen bij de holografische projecties die scènes uit de Grote Oorlog uitbeelden. Ook al is er een heel team van maritieme of militaire historici aan te pas gekomen, de wetten van het drama winnen het toch van de wetten van de wetenschap. Een vechtpartij en woordenwisselingen zijn nu eenmaal sensationeler dan de dagelijkse verveling aan boord en in de barakken.
De museale ervaringen, werkelijke en virtuele, worden in de toekomst ongetwijfeld heftiger. Misschien is het ooit mogelijk om de bezoekers de symptomen van de builenpest of scheurbuik te laten ervaren. Wel worden de grenzen tussen museum en pretpark vager. Er ontstaan mengvormen, zoals Het Arsenaal in Vlissingen, een familieattractie met zowel vitrines met deels authentieke voorwerpen als de boot die met heftige bewegingen en besproeid door echte waterdruppels door een geprojecteerd piratenavontuur vaart. Maar er zijn ook minder spectaculaire, maar effectieve technieken om het verleden nabij te brengen.

Nederlanders zijn nogal voyeuristisch. Buitenlanders hebben zich al vaak verbaasd over onze ramen zonder gordijnen. Vanuit Nederland veroverde het programma Big Brother de wereld. Naar binnen kijken, bij de buren, in het echt, op de televisie of in een museum is een aantrekkelijke bezigheid. Soms kan het verleden zo zeer nabij komen. Ergens in Oregon staat een museum op de plek waar ooit twee Chinezen woonden tot vlak na de Tweede Wereldoorlog. Ze handelden in kruiden en dreven er een opiumkit. Na hun dood stond het jaren leeg. Jaren later werd een museum geopend, een decor waarin het levensverhaal van de twee vroegere bewoners verteld wordt. Uniek aan dit museum is dat de geschiedenis geen centimeter verschoven is. Vaak wordt echter gesleuteld aan het overgeleverde verleden. Zelfs in het Anne Frankhuis zijn ter wille van de museale route architectonische ingrepen gepleegd. Bij openluchtmusea ging men veel rigoureuzer tewerk: de woningen en bedrijfjes waar bezoekers binnen kunnen wandelen kwamen uit alle delen van het land. Ook in historische musea worden soms ruimtes (na)gebouwd, zoals bakkerswinkels, klaslokalen of keukens. Hoe echt zijn die plekken nog, zo losgerukt uit hun oorspronkelijke verband?
In het Amsterdams Historisch Museum staan in de afdeling Wonen twee keukens waar door de conservatoren nogal over is gediscussieerd. De ene is ‘echt’, althans het meubilair is gered uit de in 1937 gebouwde nieuwbouwwijk Landlust. De andere keuken is een reconstructie van een keukentje zoals dat rond 1900 in de Jordaan gestaan zou kunnen hebben, met een poepdoos naast het aanrecht. Na intensief zoeken bleek nergens in Amsterdam meer zo'n keukentje te vinden. We wilden het contrast laten zien met de jaren dertig, de toegenomen ruimte, de veranderde normen over hygiëne en de veranderde bouwvoorschriften. Na de nodige discussie werd besloten tot nabouwen. Behalve enkele voorwerpen, zoals een zeepklopper, pannen en een petroleumlamp, is er niets authentiek aan het primitieve keukentje. Het is nagemaakt van foto’s door een filmdecorbouwer.
Onze goede bedoelingen leiden niet altijd tot het gewenste effect. De Jordaankeuken is bij uitstek de plek in het museum waar historisch besef een wat nostalgisch trekje krijgt. De Jordaankeuken is knus, zelfs als bezoekers tot zich laten doordringen dat de houten kist naast het aanrecht een poepdoos zonder waterspoeling is. De Landlustkeuken - de trots van de architecten en woningbouwverenigingen - wordt beschouwd als kaal en ongezellig ondanks de emaillen pannen, koffiemolen en authentieke dozen met waspoeder.
Binnenkijken in combinatie met verhalen van de bewoners is een zeer aantrekkelijke manier om over geschiedenis te vertellen. En het hoeft bovendien geen kostbare vierkante meters museumruimte te kosten. In het Amsterdams Historisch Museum hangt een voordeurbellenbord uit de hal van een van de recent gesloopte hoogbouwflats in Amsterdam-Zuidoost. Als je aanbelt, start een filmpje met een interview met een bewoner en zo zijn een aantal uiteenlopende Bijlmerverhalen te horen. Ook op andere plaatsen zijn getuigenissen te horen: mensen die op video of alleen geluidsband vertellen over hun eigen geschiedenis. In het AHM is een reconstructie gemaakt van café ’t Mandje op de Zeedijk, waar de struise Bet van Beeren achter de tap stond als ze niet met haar motor de hort op was, achter de meiden aan. Bezoekers kunnen luisteren en kijken naar de verhalen van Bets zus Greet op een monitor die boven de bar hangt. Ook deze ruimte is weer een mengeling van ‘fictie’ en werkelijkheid. De barkrukken komen oorspronkelijk uit het café, de bar is nagebouwd door onze technische dienst en de schilderijen zijn fotografische op linnen gedrukte replica’s van de echte portretten van Greet en Bet uit het café.
Op de tentoonstelling ‘Liefde te koop’, over de geschiedenis van de Amsterdamse prostitutie, was een van de meest intensief bekeken onderdelen een monitor waarop Spaanse Henriëtte haar verhaal deed over de hoeren, pooiers en klanten van de Wallen in de jaren vijftig en zestig. Bezoekers konden op het bed gaan zitten om naar haar te luisteren of, als ze het nagebouwde peeskamertje niet in wilden of durfden, kijken door het raam en luisteren via een steeltelefoon. Op dezelfde tentoonstelling gaf de installatie Red Light van Marieken Verheyen veel bezoekers en bezoeksters ook een hevige, hoewel niet zo historische, sensatie. Bezoekers konden plaatsnemen op een hoge barkruk badend in paars licht, terwijl ze aangekeken werden door videoprojecties van tien jaar eerder op de Wallen opgenomen passanten.
Interactiviteit wordt steeds belangrijker in musea. Ergens al dan niet binnenwandelen is een persoonlijke keuze, maar ook het volgen van de eigen belangstelling bij het kiezen van de verhalen die je wilt horen. In het AHM staan enkele monitors waarbij bezoekers hun vinger kunnen leggen op hun eigen stukje stad en bij 32 verschillende buurten kunnen kiezen voor korte stukjes film. Simon Vinkenoog vertelt over een vrijpartij op de Ringdijk die resulteerde in een moetje, de jonge Cruijff voetbalt, we zien krakers in actie in de Staatsliedenbuurt in de jaren tachtig.
Het gebruik van bewegende beelden beperkt echter het tijdvak waaraan een opstelling kan worden gewijd. Er zijn geen filmbeelden met vertellende mensen van voor de twintigste eeuw. In veel Amerikaanse musea loop je de kans in al dan niet authentieke decors mensen in historische kostuums tegen te komen die bezoekers gevraagd of ongevraagd hun verhaal vertellen. Dat kan indrukwekkend zijn. Zo hoorde ik ooit in een museum in Philadelphia een actrice in het kostuum van een dienstbode vertellen over haar geliefde die vocht in de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog en over de omgangsvormen in huis, terwijl ze aan een grote eiken tafel (echte) groente zat te snijden. Nederlandse musea zijn, op enkele uitzonderingen als het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen en het al genoemde Scheepvaartmuseum in Amsterdam na, nogal terughoudend met ‘levende geschiedenis’.
Om een bijna verdwenen periode of gebruik weer tot leven te wekken of om het heden vast te leggen voor de toekomst moeten historische musea en archieven veel mensen interviewen. Een van de fraaiste interviewprojecten is te zien in het Openluchtmuseum in Arnhem. Vrouwen werden door een spiegel heen gefilmd, terwijl ze hun klederdrachtmutsen opdoen of juist afdoen. Met afkeer of trots op hun kleding vertellen ze over de dracht. Het beeldinstituut Imagine Identity and Culture in Amsterdam Zuid- Oost is begonnen met het interviewen van immigranten en hun nakomelingen over hun oude en nieuwe vaderlanden. Wie weet krijgen deze verhalen ooit een plek die net zo ontroerend en informatief is als het New Yorkse Lower East Side Tenement Museum. De omstreeks 1870 gebouwde mensenpakhuizen, vier kleine alkoofwoningen op een gang met twee toiletten, werden vanwege een nieuwe bouwverordening in de jaren dertig massaal verlaten. Ze stonden jaren leeg, tot een van de Tenements in 1988 museum werd. Het behang, de keukens en toiletten, alles was nog in oorspronkelijke staat. De vroegere bewoners werden opgespoord, vertelden hun verhalen en gaven soms voorwerpen aan het museum. En zo kan je in een kamer met een ingekleurde en ingelijste foto van Sicilië luisteren naar een vrouw die vertelt over de aankomst in Amerika. En de tranen springen je in de ogen als daarna uit de radio een Italiaanse aria klinkt.
Een modern historisch museum kan niet zonder film, video en computers, maar ook niet zonder authentieke voorwerpen. Historische musea ontlenen hun bestaansrecht aan het idee dat het authentieke voorwerp de meest intense historische sensatie teweegbrengt. Het museum garandeert de echtheid van het object, waardoor het verleden bijna aangeraakt kan worden. Voor de periode tot en met de negentiende eeuw valt er weinig wezenlijk nieuws toe te voegen aan de collectie. Nog een stadsgezicht of interieur, nog een meubelstuk of zilveren tabaksdoos… Met de huidige aankoopbudgetten en kunstprijzen zijn we snel door het geld heen. De twintigste en inmiddels ook de eenentwintigste eeuw bieden andere mogelijkheden. Het aanbod is in principe eindeloos. Belangrijke overwegingen om voorwerpen het museum binnen te halen zijn de symbolische waarde en het persoonlijke verhaal. Twee voorbeelden. De vroegste geschiedenis van gastarbeiders is slecht gedocumenteerd. De mannen die alleen naar Nederland kwamen, leefden in pensions of woonoorden. Ze konden slecht wennen aan het Nederlandse eten. In 1973 kwamen er eindelijk eigen kookvoorzieningen in woonoord Atatürk in Amsterdam-Noord en Ahmet Yildirim (aanwijzing voor TAR, geen puntjes op de i’s!), lasser bij NDSM, kocht een lunchbox, zodat hij zijn eigen eten mee kon nemen. Deze lunchbox staat nu in het AHM, een symbool van Nederlands onbegrip en de waarde van eigen cultuur en smaak in een vreemd land.
In een zaal over Amsterdamse kinderen staat de barbiepop van Yasmine Kho, die samen met enkele kledingstukken, haar skates, foto's en tekeningen verworven is in het kader van het biografisch verzamelen. Duizenden Amsterdamse meisjes hebben zo’n Barbiepop. Door zo’n hedendaags stuk speelgoed te tonen in het museum kan geschiedenis dicht bij huis komen. Het is niet het vreemde dat het bekende een kwart slag draait, maar het bekende dat tot het besef kan leiden dat gisteren ook geschiedenis is. Dat iedereen deel is van de geschiedenis, ook een meisje van elf.
Yasmine en Ahmet zijn deel geworden van het verhaal van de stad. Er zijn zoveel verhalen te vertellen over Amsterdam en een persoonlijk verhaal kan effectiever een brug bouwen tussen het heden en verleden dan een meer abstract (beeld)verhaal over de komst van mediterrane immigranten of over jeugdcultuur. Voor de lunchbox en de barbiepop zijn esthetiek of kunsthistorische waarde niet langer de belangrijkste criteria voor verwerving. Dat kan leiden tot een zekere vrijblijvendheid - alles is geschiedenis, alles is belangrijk -, maar mij lijkt het besef dat low culture en high culture inderdaad naast elkaar bestaan en elkaar beïnvloeden een belangrijk inzicht. De selectie van voorwerpen is tijdsbepaald en van een zekere willekeur. Het museum is een scheidsrechter tussen de verschijningsvormen van een stad, zoals Mak stelt. ‘En elke generatie beslist opnieuw.’ Die beslissingen zijn vaak lastig.
Wat geeft een beter beeld van de Amsterdamse prostitutie? Een beeld van Edward Kienholz uit 1987 waarin de transactie tussen een prostituee en een klant verbeeld wordt of het peeskamertje van Spaanse Henriëtte? Wat moet de doorslag geven om het een of het ander op te nemen in de collectie of de presentatie? Het prijskaartje? Hoe lang bezoekers ernaar kijken? De kunsthistorische waarde of het historisch verhaal?
De geschilderde tronies van de bestuurders van de Gouden Eeuw, de kostbare schelp uit Indië, de portretten van weeskinderen, het laddertje van de dief Sjako, het sabel van politiecommissaris Voordewind, het mondstuk van de saxofoon van Kid Dynamite, het schilderij van de Hartjesdagoptocht door de Warmoesstraat in 1926 zijn stuk voor stuk in staat om iemand even terug te laten kijken in de tijd. En iedereen heeft zijn eigen favorieten, die hem of haar deze historische sensatie kunnen bezorgen. Het authentieke voorwerp, een directe getuigenis van de tijd waarin het ontstaan is, zal belangrijk blijven, ook of juist in een steeds virtueler wereld.
Maar ook in de fysieke ervaring van de traditionele museumcollectie is een verschuiving opgetreden. Tussen het voorwerp en de bezoeker zit meestal een glazen ruit. Het voorwerp spreekt door middel van een bijschrift of de stem van de (kunst)historicus op het bandje van de audiotour. De museale code verbiedt aanraken, maar om echt van voorwerpen te leren zou je ze moeten gebruiken. Maar het bewaren van voorwerpen en het leren van voorwerpen, om de twee doelstellingen van het museum even kort samen te vatten, staan op gespannen voet met elkaar. ‘Hands-on’ is museaal jargon voor dingen die aangeraakt mogen worden. In volkenkundige (openlucht)musea worden nog weleens met authentieke voorwerpen demonstraties gegeven, al dan niet in het kader van ‘levende geschiedenis’. En steeds vaker nemen musea hun toevlucht tot replica’s. In een bijschrift wordt meestal wel gemeld dat de voorwerpen nagemaakt zijn, of afkomstig uit het rekwisietendepot van het Nederlands Omroep Bedrijf (NOB). Op de stoelen uit het museumdepot mag immers niet gezeten worden. Op tentoonstellingen die speciaal voor kinderen gemaakt worden, is soms geen enkel authentiek voorwerp meer te bekennen, maar alleen nog maar replica’s, zoals bijvoorbeeld in de tentoonstelling ‘Actie Romein’ in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden in 1999. Zelf iets maken wat echt is, is voor kinderen misschien nog wel het meest aansprekend, zoals in het Kindermuseum van het Joods Historisch Museum in Amsterdam waar kinderen zelf matzes kunnen bakken. Juist in een tijd waarin echt en vals, werkelijkheid en de virtuele wereld steeds meer door elkaar lopen, moeten musea misschien nog duidelijker wijzen op wat echt en wat nagemaakt is.
Een historisch museum kan een stad een basis geven. Het kan laten zien wie de stad gemaakt hebben, van de zeventiende-eeuwse regenten tot Ahmet Yildirim en Bet van Beeren. Het museum kan en moet vele stemmen laten horen, laten zien hoe een stad, een land, een gemeenschap gegroeid is, welke strijd er geleverd is, wie de winnaars waren en wie de verliezers, hoe nieuwkomers en gevestigden met elkaar omgingen, wat mensen aten en hoe ze eruitzagen, waar kinderen mee speelden en hoe de omgeving veranderde. Want uiteindelijk gaat het meer om de verhalen en die kunnen op allerlei manieren verteld worden: met authentieke voorwerpen, schilderijen, foto's en films, maar ook met replica's en decorstukken. Laten we volop gebruik maken van de mogelijkheden van de moderne techniek en de presentatietechnieken van Disneyworld. Maar laten we musea ook inzetten tegen die techniek: kijk, er was vroeger een wereld die anders was dan Disney ons voorschotelt.
Hoe groter de historische bagage die bezoekers zelf meenemen naar het museum, hoe makkelijker valt het hun de beelden en verhalen in een kader te plaatsen. Maar ook met weinig voorkennis moet het museum een plaats zijn voor genot, verwondering, maar ook verontwaardiging en boosheid. Emoties kortom, die voortkomen uit de persoonlijke geschiedenis van bezoekers. En zo valt het door conservatoren en educatoren zorgvuldig gecomponeerde verhaal van de stad uiteen in verschillende verhalen. Al lopend door een museum of tentoonstelling zapt de bezoeker zijn of haar eigen verhaal bij elkaar. En als iemand daarbij wat leert of juist zekerheden voelt wankelen, is dat mooi meegenomen.