Beverwijck
A Dutch Village on the American Frontier, 1652-1664
Janny Venema
527 pp, € 35,-
isbn/issn: 90-6550-760-4

Beverwijck

(recensie: Henk Looijesteijn)

De geschiedenis van de Nederlandse koloniën in Noord-Amerika is in de Verenigde Staten van Amerika nog steeds vrijwel onbekend, en heeft ook in Nederland nooit uitzonderlijk veel belangstelling gehad. Amerikaanse historici konden de Nederlandstalige bronnen meestal niet lezen, of begrepen ze niet geheel, terwijl Nederlandse historici zich meestal beperkten tot de archieven in Nederland zelf, waarbij de Nederlandstalige archieven in andere delen van de wereld ver buiten hun bereik bleven. De waarde van al dat archiefmateriaal wordt eigenlijk pas sinds kort beseft; vandaar dat met Nederlands geld jonge onderzoekers uit Azië worden opgeleid die overweg kunnen met de VOC-archieven. Het VOC-archief in Den Haag is bijvoorbeeld een rijke bron voor de geschiedenis van hun eigen land, al was het maar omdat archiefmateriaal nu eenmaal beter bewaard blijft in gematigde klimaatgebieden dan in tropische landen, waar de niche van archiefvernietiger wordt ingenomen door bijvoorbeeld de termiet.

In Amerika bleven de Nederlandse archieven ook bewaard; sterker nog, nog lang nadat de Nederlandse kolonisten in 1664 onder Brits bewind waren gekomen, bleven de kolonisten het Nederlands gebruiken in de privé-sfeer en in de kerk. Toen aan het einde van de achttiende eeuw het Nederlands in de kerk uiteindelijk werd vervangen door Engels, werd er nog hevig geprotesteerd. Aan het begin van de negentiende eeuw waren de Nederlandse kolonisten nog duidelijk herkenbaar, en kon Washington Irving ze nog opvoeren als de laatste - in zijn ogen koddige - relieken van een koloniaal verleden, die weigerden op te gaan in het moderne, post-koloniale Amerika. In de negentiende eeuw veranderde dat, en behoorden afstammelingen van Nederlandse kolonisten, zoals de Vanderbilts en de Roosevelts, tot de New Yorkse politieke en economische elite. Hoewel er onder deze families enerzijds veel belangstelling voor de eigen stamboom was, verdween anderzijds de kennis van het Nederlands. Rond 1900 waren de meeste Nederlandstalige archieven dan ook terra incognita voor de Amerikanen.

Het heeft niet aan initiatieven ontbroken om te proberen Nederlandstalige bronnen toegankelijk te maken voor Amerikaanse historici. Nederlands leren is blijkbaar een te grote drempel; vandaar dat er in Albany, hoofdstad van de staat New York, waar ook de meeste Nederlandstalige bronnen te vinden zijn, al sinds ruim achttien jaar hard wordt gewerkt aan de transcriptie en vertaling van Nederlandstalige archivalia. Een van de medewerkers van dit New Netherland Project, de uit Drenthe afkomstige Janny Venema, is nu gepromoveerd op het materiaal waar ze al ruim achttien jaar mee werkt, en dat ze geacht kan worden beter te kennen dan wie dan ook: het archief van het stadje Beverwijck, zoals Albany tussen 1652 en 1664 heette.

Haar proefschrift is een omvangrijk boek geworden, waarin tal van aspecten van het leven van Nederlandse kolonisten in zeventiende-eeuws Amerika aan de orde komen. Venema besteedt ruimschoots aandacht aan de eerste pogingen tot kolonisatie van de Hudson Vallei, de verhouding met de Indianen, de verhouding met de WIC - de soeverein van het gebied - de ruimtelijke ontwikkeling van Beverwijck, en de uiteenlopende carriíres van de kolonisten. Op basis van het archiefmateriaal reconstrueert Venema uiterst gedetailleerd het leven van tientallen Beverwijckse individuen, hun zeden en gewoonten, waar ze woonden, met wie ze handel dreven, en in hoeverre ze vasthielden aan Europese normen en waarden of zich aanpasten aan de omstandigheden in Amerika.

Venema heeft geen gemakkelijk boek geschreven. Soms duizelt het de lezer van alle namen, bezittingen en verwikkelingen van steeds andere inwoners van Beverwijck. Maar wat het boek mist aan helderheid en vaart, maakt het goed in de uitgebreide beschrijvingen van de vele aspecten van een koloniale nederzetting in zeventiende-eeuws Amerika. Niet alleen heeft Venema de carriíres van vele Beverwijckers gereconstrueerd, ze besteedt ook ruimschoots aandacht aan de bouwgeschiedenis van Beverwijck en van individuele huizen, en hoeveel vertegenwoordigers van een bepaald ambacht actief waren in de nederzetting. Zo krijgt de lezer zelfs een indruk van hoe zeventiende-eeuws Albany er eigenlijk uit zag. De vele afbeeldingen en plattegronden van Beverwijckse huizen maken aanschouwelijk hoe het plaatsje eruit moet hebben gezien, en hoe het over de jaren steeds meer 'verstedelijkte': waren huizen aanvankelijk niet veel meer dan de archetypische blokhutten van de Amerikaanse pionier, al binnen korte tijd ondergingen ze veranderingen die ze een meer stedelijk aanzien gaven.

Tussen al deze soms erg gedetailleerde reconstructies behandelt Venema ook de vraag in hoeverre de Nederlandse kolonisten zich aanpasten aan hun omgeving. Ze heeft veel aandacht voor de interactie tussen autochtone en allochtone Amerikanen - een aspect dat voorheen nogal eens werd verwaarloosd - en ze beschrijft hoe de kolonisten in Amerika een samenleving inrichtten die veel gelijkenis vertoonde met de samenleving in de Republiek waar ze vandaan kwamen. Zo gedroeg de representant van de familie Van Rensselaer, die het patroonschap bezat van het rond Beverwijck gelegen Rensselaerswijck, zich als een Veluwse landjonker - wat men mocht verwachten van een telg uit dit Veluwse geslacht - terwijl de nieuwe elite van Beverwijck, ondanks haar per definitie eenvoudige afkomst, zich in korte tijd voorzag van de attributen van de Nederlandse elite, zoals het gebruik van wapenschilden. De stad Beverwijck kreeg bovendien de institutionele kenmerken van een Nederlandse stad, met een schout, schepenen en een goed geregelde armenzorg.

Maar daarnaast moesten de Nederlandse kolonisten zich aanpassen aan een klimaat met warmere zomers en koudere winters, en aan een inheemse bevolking met een totaal andere cultuur. Zo moesten ze tot hun ergernis herhaaldelijk hetzelfde stuk land terug kopen van de indianen - die hadden een heel andere opvatting van landgebruik: een stuk land kon je niet bezitten en er dan niets mee doen, zoals de Nederlanders meenden, maar moest je ook daadwerkelijk gebruiken. Vandaar dat de Nederlanders regelmatig niet gebruikt land nog een keer moesten 'kopen'. Pas als ze het nieuwe bezit ook daadwerkelijk gebruikten, bleven de indianen weg. Vergelijkbare problemen ontstonden met vee; vee dat los liep werd regelmatig gevangen door indianen, om vergelijkbare opvattingen. Ook moesten de Nederlanders leren leven met een manier van handel drijven waarbij het niet alleen ging om een uitruil van de gewenste goederen, maar waarbij ook allerhande geschenken van eigenaar verwisselden. Een andere indiaanse gewoonte was het soms wekenlang verblijf in het huis van hun Nederlandse vrienden. Met name in de beginperiode van Beverwijck moet het een komen en gaan van indianen zijn geweest, waarbij het niet ongebruikelijk was dat zij overal in huis op de grond sliepen. Sommige Nederlandse kolonisten bouwden op hun terrein speciale gasthuisjes voor hun indiaanse relaties. Nederlandse kinderen leerden zelfs de taal van de indianen, en konden jaren later tolken in onderhandelingen tussen de Engelsen en de indianen. Opvallend is ook de relatief vriendschappelijke relatie tussen indianen en kolonisten: dat het aantal indianen in de zeventiende eeuw snel terugliep, lag vooral aan hun vatbaarheid voor Europese ziekten zoals de pokken. Tegen het einde van de zeventiende eeuw was het aantal indianen in de staat New York sterk afgenomen ten gevolge van deze ziektes en de teloorgang van hun inheemse cultuur.

Venema heeft met haar proefschrift willen bereiken dat het Nederlandse verleden van Albany - de 'baby years' zoals zij het omschrijft - weer bereikbaar wordt voor de Amerikanen. Dat is haar goed gelukt, ook al is het boek vanwege de vele details vooral geschikt voor een academisch publiek. Wie zich wil verdiepen in de Nederlandse wortels van Noord-Amerika, kan dan ook niet om haar boek heen.