Op het journaal was onlangs te zien dat er een walvis was aangespoeld. Biologen gingen op het strand uiterst voorzichtig te werk om het lichaam te ontleden en vervolgens het geraamte van het dier ten toon te stellen in het natuurhistorisch museum Naturalis. Zowel journalisten, biologen als nieuwsgierige dagjesmensen stonden daarmee onbedoeld in een lange historische traditie. Iedereen die namelijk wel eens een middeleeuwse of vroegmoderne kroniek heeft geraadpleegd vindt daarin beschrijvingen van aangespoelde walvissen. Mensen trokken er op uit om de dieren te aanschouwen en er zijn tientallen gravures van gestrande potvissen bekend.
Het manuscript dat Adriaen Coenen rond 1585 over walvissen en andere zeeschepsels schreef, past dan ook binnen deze lange traditie. Hij toonde zich een man van de nieuwe tijd door niet alleen zeedieren af te beelden, maar ze ook te ontleden en te drogen. Hij verzamelde schelpen, haaientanden, koraal en andere curiosa en hij hield zelfs lang een levende zeehond thuis. Coenen was meester van de visafslag in Scheveningen en hij zag dus met eigen ogen de vreemde vondsten die in de netten van de vissers werden gevonden. Dit vormde de basis van drie manuscripten die Coenen niet alleen schreef maar ook illustreerde. Er bestaan er nog twee: Coenens Visboeck ligt bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, terwijl het manuscript over walvissen te vinden is in de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde in Antwerpen. Delen uit dit laatste werk zijn nu gepubliceerd. Het werk is uiterst leesbaar door de goede inleiding van historici Florike Egmond en Peter Mason en het begeleidend commentaar van bioloog Kees Lankester.
Het valt echter zeer te betreuren dat niet het gehele werk is uitgegeven. Slechts bladen met illustraties zijn uitgegeven, waardoor je toch blijft zitten met de vraag welke informatie je als lezer onthouden wordt. De begeleidende teksten zijn weergaven in modern Nederlands, want, aldus de editeurs, 'zestiende-eeuws Nederlands is voor een moderne lezer moeilijk te volgen'. Inderdaad zullen nu meer mensen kennis nemen van dit boek, maar met enige moeite kan de belangstellende historicus toch op de afbeeldingen het zestiende-eeuwse schrift ontcijferen. Met enige moeite, want de foto's van de bladen lijken iets te licht afgedrukt.
Toch is het een waar genot om in het boek te bladeren. De tekeningen die Coenen maakten om zijn werk te illustreren zijn prachtig. Daar komt dan nog bij dat Coenen zich niet enkel beperkt tot het leven van de zeedieren. Hij vertelt ook heel wat boeiende anekdotes, bijvoorbeeld dat men tegen betaling een schildpad in Delft kon zien die daar in een ton water gehouden werd. En hoe hij de kop van een zwaardvis kocht van een visser die in ruil hiervoor een dag zijn buik vol mocht drinken met Engels bier. Blijkbaar was Haarlems en Gouds bier door de strijd van de Watergeuzen tegen de Spanjaarden niet goed verkrijgbaar. Via dit werk komen we ook het een en ander te weten over Willem van Oranje. Hij kwam naar een aangespoelde walvis kijken te Scheveningen en vol trots vertelt Coenen hoe de prins ook zijn Visboeck kwam bekijken.
Naast werkelijk bestaande dieren treft men in het boek ook veel fabeldieren aan, zoals de zeemeermin en de zeemonnik. In de 16de eeuw wist men niet zeker of deze dieren bestonden. Coenen citeert dan vaak geleerde voorgangers en gebruikt illustraties uit hun werken om deze fabeldieren te beschrijven, maar hij blijft kritisch. Hij zegt vaak dat hij wel over deze dieren heeft gehoord, maar dat hij ze nooit heeft gezien.
Het Walvisboek is een aanvulling van onze kennis op het gebied van natuurbeschouwing in de zestiende eeuw. Het Visboeck in Den Haag wordt momenteel gerestaureerd en gedigitaliseerd. Het is te hopen dat er voldoende fondsen geworven kunnen worden om dit boek, dat voor de economische en maritieme geschiedenis van Nederland nog belangrijker is, integraal te kunnen uitgeven. Het walvisboek smaakt immers naar meer.