In dit zeer verzorgd uitgegeven Utrechtse proefschrift vraagt de auteur aandacht voor een leidende figuur in de geschiedenis van de Nederlandse vrouwenbeweging. In het knap geformuleerde eerste hoofdstuk plaatst zij het leven van Nancy Sophie Cornélie Tendeloo in een theoretisch kader waardoor haar plaats in die geschiedenis duidelijk wordt. Zij gebruikt daarbij onder meer het concept honorary male zoals dat geïntroduceerd is door de antropoloog Anton Blok (p.19 e.v.). In het leven van deze 'politieke topvrouwen' had de rol van echtgenote en moeder marginale betekenis (Tendeloo zelf was ongehuwd), omdat deze zich moeilijk liet verenigen met die van politiek leider. Linders' conclusie (p.152 e.v.) is dat Tendeloo door haar onverzettelijk karakter en haar strijdbaarheid in menig opzicht doet denken aan het type van de 'honorary male' maar daar toch niet echt toe behoort door haar identificatie met vrouwenbelangen, die men bij een 'echte' vertegenwoordigster van het type (men denke aan een Margaret Thatcher) mist. De strijd die Corry Tendeloo voor die belangen gevoerd heeft, vooral- maar zeker niet uitsluitend- in de Tweede Kamer, leidde kort voordat zij aan kanker overleed tot een spectaculair succes. Op15 september1955 diende zij in de Kamer een motie in waarin de Regering werd uitgenodigd, een einde te maken aan de situatie waarbij de gehuwde of huwende ambtenares vanwege haar huwelijk werd ontslagen. Deze 'motie-Tendeloo' bracht inderdaad op termijn het einde van een situatie die door velen, vooral buiten confessionele kring, als discriminerend werd beschouwd.
Het zeker niet altijd simpele speurwerk van Anneke L inders naar bijzonderheden omtrent Tendeloos persoonlijke en politieke leven heeft een zeer boeiend verhaal opgeleverd. Grootvader Tendeloo was zendeling in de Minahasa. Van zijn twee zoons maakte er één (Corries vader) carrière bij het Indische Binnenlands Bestuur (volgens niemand minder dan C.Fasseur, De Indologen, paperback-editie 1993, p.309, was hij "zonder twijfel de geleerdste man in de Indische bestuursdienst"), de ander bracht het tot hoogleraar in de medicijnen aan de Leidse universiteit. In ieder geval de tak van de Tendeloos waaruit Corry voortkwam, 'had', zoals men dat pleegt te noemen, 'Indisch bloed'. Dat deze afkomst voor Corry van betekenis geweest is, staat vast, in welke mate valt slechts te gissen. In een gevoelig geformuleerde passage (p.42-46) schetst de auteur wat 'Indisch bloed' betekende in het vooroorlogse 'Moederland' (Corry verhuisde al daarheen in 1903, na de dood van haar vader) en geeft zij ook duidelijk aan waarom 'men' in het milieu van de Nederlandse haute bourgeoisie niet over dit onderwerp sprak.
'Bij wijze van grote gunst' heeft Tendeloo het Leids Gymnasium mogen volgen. Er moest tenslotte 'op stand' worden geleefd en er was een broer die uiteraard een universitaire studie diende te volgen. Dit alles kostte véél geld en moest worden gefinancierd uit een vrij karig niet waardevast Indisch weduwenpensioen en de inkomsten van Corry's moeder als collectrice van de Staatsloterij. Vandaar, hoewel Corry haar zinnen gezet had op een studie in de rechten, het intermezzo van een studie Engels-MO en een baantje als lerares in die taal op een MULO-school. Tijdens die MULO-periode begon zij overigens al in Utrecht als wat men nu werkstudente zou noemen met de rechtenstudie. Deze verliep "niet geheel van een leiden dakje" (p. 47): het candidaats werd eerst gehaald bij de derde poging, het doctoraal was 'niet sterk'.De wezenlijke oorzaak was waarschijnlijk dat Corry tijdens deze periode in haar leven meemaakte wat zij zelf in één van de weinige persoonlijke getuigenissen die van haar zijn overgeleverd, aanduidde als "jaren van de allergrootste innerlijke en uiterlijke moeilijkheden" (p.55). Deze moeilijkheden kwamen kennelijk na haar afstuderen tot een dieptepunt in een ongeveer anderhalf jaar durende ziekteperiode, die naar Linders aanneemt een "psychische of psychosomatische" achtergrond had. Daarna begon een periode als junior op een Amsterdams advocatenkantoor, aan het einde waarvan zij als vierde of vijfde vrouw in Nederland een eigen advocatenpraktijk begon. Zij begon zich toen ook te engageren in de vrouwenbeweging, in eerste instantieals actief lid van de Nederlandse Vrouwenclub, min of meer de voorgangster van de thans nog bestaande Lyceumclub. Linders beschrijft uitvoerig hoe zij al snel in de Nederlandse vrouwenbeweging een sleutelfiguur werd. Het engagement in die beweging kreeg ook een politieke dimensie. Zo werd Tendeloo voor de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) in 1935 lid van de Amsterdamse Gemeenteraad. Na de Tweede Wereldoorlog maakte zij met vele andere ex-VDB'ers de 'overstap' naar de Partij van de Arbeid. Zij was toen al lid van het zogeheten Noodparlement en zou tot vlak voordat zij stierf lid van deTweede Kamer blijven, waar zij zich onderscheidde zowel door haar strijdbaarheid als door de deugdelijke onderbouwing van haar betogen. Als PvdA-volksvertegenwoordigster verloochende zij overigens geenszins haar maatschappelijke achtergrond. Haar uitstraling bleef die van een lady die weinig of geen affiniteit had met "een Paasheuvelverleden en een daarbij passende levensstijl" (p.207).
Anneke Linders heeft een boeiende vrouw op zeer competente wijze binnen haar tijd en milieu geplaatst. Dat in het door haar geschetste portret hier en daar trekken vaag blijven, kan haar niet worden aangerekend. Corry Tendeloo was nu eenmaal zeer zwijgzaam over haar persoonlijke zieleroerselen en het bijna ontbreken van 'ego-documenten' is daarmee in overeenstemming. Wat mij in Linders' werk wel enigszins stoort, is dat zij soms uitvoerig ingaat op bepaalde fenomenen en ontwikkelingen om vervolgens te constateren dat wij daarover in relatie tot Corry Tendeloo en haar omgeving eigenlijk niets weten. Ik denk daarbij ondermeer aan haar behandeling van het Rhemrev rapport (ongeveer vijf bladzijden!). Hierna blijkt dat hoegenaamd geen verband kan worden gelegd tussen de door Rhemrev vermelde schandalen op Sumatra's Oostkust en de persoon van vader Tendeloo (p.34-37). Het excurs over 'het lesbische geheim' op p.59-60 eindigt met de constatering dat van een eventuele Lesbische geaardheid van Corrie Tendeloo niets bekend is. Deze bedenkingen doen overigens niets af aan mijn bewondering voor een boek dat van de eerste tot de laatste bladzijde boeit.