De titel van dit boek doet bij eerste kennismaking nogal pretentieus aan. De auteur, historicus en docent aan de hogeschool 'De Horst' te Driebergen, maakt echter volledig waar dat dr. Johan Eijkman (voor zijn intimi 'Jo') in het Nederland van het interbellum een belangrijke cultuurdrager geweest is en als inspirator en gangmaker bij allerlei ondernemingen op maatschappelijk gebied, ook na zijn vroege dood (hij overleed tijdens de hongerwinter aan kanker) een grote invloed heeft gehad.
Eijkmans leven is nauw verweven met de geschiedenis van de stad Amsterdam, hij is daar geboren, heeft er school gegaan en heeft er later een prominente rol gespeeld in de Amsterdamsche Maatschappij voor Jongemannen (AMVJ), wier inmiddels weer verdwenen 'Centrale Gebouw' aan het Leidse Bosje wel als zijn schepping mag worden aangeduid. Eijkman was afkomstig uit wat sociologen plachten aan te duiden (en wellicht nog aanduiden) als een 'stijgingsmilieu'. Grootvader Eijkman was onderwijzer, vader Eijkman leraar Engels (als zodanig heeft hij een prominente plaats ingenomen onder zijn vakgenoten) en Eijkman zelf sloot zijn studie theologie te Utrecht af met een promotie; dit overigens niet zozeer uit wetenschappelijke bevlogenheid maar pour besoin de la cause, omdat de doctorstitel hem in zijn perceptie gemakkelijker toegang zou geven tot degenen op wier vrijgevigheid hij een beroep wilde doen, nimmer voor zichzelf, maar altijd ter verbetering van de samenleving in de ruimste zin van het woord. Zijn middelbare-schoolopleiding ontving hij aan het Amsterdams Gereformeerd Gymnasium. Daar raakte hij in contact met de "wereld van de protestantse patricische en welgestelde burgerlijke families", waar tijdens zijn schooljaren nog veel leefde van de geest van het midden-19e-eeuwse Réveil (p.35). Het was een milieu waarvan de spiritualiteit gekenmerkt werd door een 'opgewekt Christelijk geloof' inclusief een levendig besef van de verantwoordelijkheid van de Christen in het maatschappelijk leven. Ik krijg de indruk dat hij vooral in die kring de denkbeelden heeft opgedaan die zijn verdere leven richting hebben gegeven en die hij onder meer via de organisaties waarin hij een leidende rol speelde, zoals de AMVJ en de NCSV, (Nederlandse Christen Studenten Vereniging) aan velen heeft meegegeven.
Van der Linde maakte voor het eerst kennis met de figuur van Eijkman in 1965 door het lezen van Pressers Ondergang. Daar verschijnt Eijkman als één der zeer weinigen die al in juni 1940 weigerden de toen door de Duitsers van sommige functionarissen geëiste "verkapte Ariërverklaring" (p.11) in te vullen. Dit betekende dat het voor Van der Linde te laat was om nog zijn oor te luisteren te leggen bij Eijkmans echtgenote, broers en zusters en zelfs bij diens enige zoon en dochter. Deze waren allen in 1965 reeds overleden. Hij heeft echter nog wel anderen kunnen spreken of raadplegen die Eijkman min of meer goed hebben gekend. Bovendien heeft hij door middel van een zeer uitgebreid archief- en literatuuronderzoek zeer veel interessante details aan het licht gebracht. Het resultaat is een biografie waar de hoofdpersoon naar mijn mening op voortreffelijke wijze binnen zijn tijd en cultuur wordt geplaatst. Eijkman was een 'netwerker' bij uitstek, om een anachronisme te gebruiken, en Van der Linde deelt ons letterlijk talloze bijzonderheden mede over de mensen die hij ontmoette en de omstandigheden waaronder dat gebeurde. Vaak betreft het mensen die toen of later een rol van betekenis speelden in de Nederlandse maatschappij, soms ook ver daarbuiten. Daardoor werpt dit boek licht op allerlei facetten van het maatschappelijk leven in de periode tussen, zeg, 1914 en het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog, in een spectrum dat reikt van het Utrechts Studenten Corps (waarvan Eijkman een enthousiast lid was) tot de eerste Nederlandse adepten van Karl Barth.
In een recensie als deze is het uiteraard onmogelijk, Van der Linde's tocht door Eijkmans netwerk te volgen. Toch wil ik enkele aspecten daarvan kort belichten. Op p. 237 en volgende wordt gereleveerd hoe Eijkman op voorstel van Prins Bernhard, met wie hij al eerder kennis had gemaakt, in april 1939 een studiecommissie vormde waarvan ook de Prins deel uitmaakte om tot verruiming van de werkgelegenheid te komen. Dit vormt een interessante aanvulling op de mededelingen van de door Van der Linde geciteerde historicus Van Wijnen, tegenover wie de Prins zich eens liet ontvallen dat Eijkman 'de enige verlichte geest' was van wie hij tijdens zijn eerste Nederlandse jaren de invloed had ondergaan. Volgens dezelfde bron werkte de invloed van Eijkman, die wij zeker mogen kwalificeren als één van de wegbereiders van de naoorlogse 'doorbraak', ook na in 's Prinsen veel latere besluiten om achtereenvolgens twee personen met een sociaaldemocratische achtergrond tot particulier secretaris te benoemen (hoofsdstuk 23, noot 84). Van de nazomer tot de winter van 1932 maakte het echtpaar Eijkman een reis naar het toenmalige Nederlands-Indië, vooral om zich te oriënteren over mogelijkheden tot steunverlening aan jongemannen uit wat toen nog het Moederland heette die als gevolg van de wereldcrisis waren ontslagen. Betreffende deze reis beschikken we over veel materiaal. Vooral de brieven naar huis van Mevrouw Eijkman geven een verrassende en verfrissende kijk op de toenmalige Europese samenleving in Indië (zie bv. de citaten op p. 221).
In de Franse maatschappij kent men het begrip H.B.P. (haute bourgeoisie protestante). In Nederland heeft een vergelijkbare groep bestaan, zeker van het einde van de 19e tot het midden van de 20e eeuw. De positie van deze groep in de toenmalige samenleving is van zodanige betekenis gweest dat zij zeker een monografie verdient. Wie zich ooit daaraan waagt, mag dit boek zeker niet ongelezen laten. Dat andere maatschappelijke groepen in dit boek zoveel minder aan de orde komen, is een gevolg van de verzuiling, die tijdens het leven van Eijkman op haar hoogtepunt was.