Henricus van Bulderen (1718 - 1794) en zijn Zutphensche Courant
P.W. van Wissing (ed.)
152 pp, € 14
isbn/issn: 90-6550-670-5

Henricus van Bulderen (1718 - 1794) en zijn Zutphensche Courant

(recensie: Han C. Vrielink)

De Zutphensche Courant van Henricus van Bulderen was de eerste krant die in Zutphen uitkwam. Het blad was geen lang leven beschoren: de krant verscheen in 1783 -1784 slechts zeven keer. Waarom Van Bulderen de uitgave stopte, heeft Van Wissink niet kunnen achterhalen. Dat hij vanwege zijn felle stellingname tegen de heersende Oranje-regenten gedwongen werd de uitgave te stoppen, zou de lezer niet verbazen, maar de auteur heeft het bewijs daarvan in de archieven niet kunnen vinden.

Dit boek bevat de teksten van de zeven afleveringen, voorafgegaan door een inleiding. Allereerst probeert Van Wissing in die inleiding leven en werk van Van Bulderen te schetsen. Daarbij heeft hij, evenals hier en daar in andere delen van de inleiding, nogal eens moeite om zich te beperken tot de relevante gegevens. Zo schrijft hij omstandig over de Haagse Van Bulderens, om na bijna drie pagina’s te concluderen dat hij geen familierelatie tussen Henricus en deze Hagenaars heeft kunnen vaststellen. Erg veel is over Henricus van Bulderen, ondanks nijver speurwerk, niet te melden. Henricus was drukker, uitgever en boekhandelaar te Zutphen en hij is vermoedelijk ook de auteur van zijn courant. In de zeven afleveringen laat Van Bulderen zich kennen als een fel patriot, die in een satirische en venijnige pamfletstijl de Oranje-regenten van zijn stad hekelde.

In zijn inleiding geeft Van Wissing voorts een heldere uiteenzetting van de politieke constellatie 1783-1784 in Gelderland en van die in het Kwartier en de stad Zutphen in het bijzonder. Het stadsbestuur van Zutphen bestond grotendeels uit Oranjegezinden. Negen van de twaalf raden waren orangist. Zij werden door Van Bulderen als "de IX Quaetsten" betiteld. Centrale figuur in de heersende Oranje-factie was August Robert van Heeckeren van Suideras, door Van Bulderen steevast "de bloedtapper" genoemd, wegens zijn strenge vervolging van de ondertekenaars van rekesten. Suideras wordt door de historici veelal als een harde, onbuigzame politicus beschreven. Dat beeld is volgens Van Wissing aan revisie toe, maar hij voert daarvoor nauwelijks argumenten aan.

Naast de magistraat kende Zutphen een college van gemeenslieden. Zoals bekend hebben de colleges van gezworenen een rol gespeeld in de patriottenbeweging. Van Wissing is van mening, dat meer onderzoek naar deze colleges nodig is. Dat onderzoek zou zich zijns inziens moeten richten op de sociale herkomst van de gemeenslieden, op de motieven van hun toetreding tot de colleges en op hun politiek optreden. Maar Van Wissing suggereert mijns inziens wat al te gemakkelijk dat zulk onderzoek meer licht zou kunnen werpen op de rol die "de colleges van gezworenen (als) het kardinale scharnierpunt tussen de zittende regenten (...) en de om (meer) invloed vragende burgerij in de jaren ’80 speelden" (p. 32). Ten eerste weet de schrijver uit zijn eigen onderzoek naar de Zutphense gemeenslieden in de jaren 1783-1784 hoe schaars de gegevens alleen al over de sociale herkomst van de gemeenslieden zijn. De ervaringen bij het onderzoek in andere Gelderse steden zijn niet veel beter. Het is mijns inziens volkomen onrealistisch om veel te verwachten van onderzoek naar de motieven van de gemeenslieden om tot het college toe te treden.

Mijn tweede bezwaar tegen Van Wissings suggestie is dat het onderzoek tot nu toe heeft uitgewezen, dat de colleges hun rol speelden in de eerste fase van de strijd van de patriotten, als gremia van waaruit de eerste aanvallen op het bewind van de Oranjegezinde regentenoligarchieën werden ingezet. De colleges werden daartoe opgepept door patriottische gegoede burgers. Op den duur echter beseften de patriotten dat voor de strijd andere en nationale instituties noodzakelijk waren en ook dat tot bewapening moest worden overgegaan. In die behoeften konden de colleges van gemeenslieden niet voorzien.

In 1783 begon in Zutphen de rekestbeweging, waarbij de ondertekenaars het college verzochten om weer van zijn rechten en bevoegdheden gebruik te maken. De Zutphense magistraat wenste echter niets van haar bevoegdheden aan de gezworenen af te staan en de aanwezigheid van een garnizoen stijfde de regenten in die houding. De Zutphensche Courant hekelde het optreden van Suideras cum suis in felle bewoordingen.

Het is al enigszins verbazingwekkend dat Van Wissing als historicus en twee eeuwen na dato partij kiest, maar vooral treft de lezer de wijze waaróp hij dat doet. Over Van Bulderens venijnige stukken zegt hij:

"Het zijn dit soort berichten die de gedachte ingeven dat Van Bulderen zijn krantenproject uit een diepgevoelde rancune tegen Suideras begon. En dat staat nogal ver van de gedachte dat de Zutphensche Courant vanuit de vigerende politiek-verlichte ideeën zou zijn uitgegeven. Quod demonstrandum " (p. 34). Nergens adstrueert Van Wissink die "gedachte" aan een persoonlijke rancune van Van Bulderen met feiten. En met wie de auteur in de tweede zin polemiseert, wordt al helemaal niet duidelijk. Hij ontsiert met dit soort overbodige en potsierlijke uitschieters zijn overigens wel aardige en gedetailleerde exposé over Zutphen en de Zutphensche Courant 1783 - 1784.

Van Wissinks analyse van de berichtgeving van Van Bulderen in het vierde hoofdstuk is ook best lezenswaardig. En met zijn conclusie, dat de zeven afleveringen van de Zutphensche Courant meer weg hebben van een verzameling pamfletten dan van een echte krant, kan men wel instemmen.

De uitgave van de zeven afleveringen van de Zutphensche Courant is voorbeeldig. In een omvangrijk notenapparaat licht de schrijver elke mogelijke onduidelijkheid toe. Hierbij laat Van Wissink zijn sterkste kant zien: een brede kennis van historische figuren en een grote accuratesse in het weergeven van feitenmateriaal. Dat èn de sarcastische stijl van Van Bulderen maakt de lezing van de zeven kranten tot een genoegen.

Het boek bevat een opgave van bronnen en literatuur, een index en enige interessante illustraties.

Han C. Vrielink