Ik zal je beschrijven hoe een dag er hier uitziet
Dagboekbrieven uit Amsterdam, Westerbork en Bergen-Belsen.
Mirjam Bolle
255 pp, € 19,90
isbn/issn: 9025417027
Deze recensie verscheen eerder in Trouw, 29 november 2003.

Ik zal je beschrijven hoe een dag er hier uitziet

(recensie: Arjan Terpstra)

Verslag uit de Joodse Raad

Het is een wonder dat er, bijna zestig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, een boek op de markt komt dat een zo origineel licht op de jodenvervolging werpt als het boek Ik zal je beschrijven hoe een dag er hier uitziet. Dagboekbrieven uit Amsterdam, Westerbork en Bergen-Belsen. Het boek, een ooggetuigenverslag in briefvorm van Mirjam Bolle, geboren Levie (1917), geeft op een indrukwekkende manier inzicht in de werking van de holocaust. Bolle beschrijft de situatie in Amsterdam, waar zij als privé-secretaresse van de controversiële Joodse Raad werkte, daarna die in doorgangskamp Westerbork en tenslotte die van het concentratiekamp Bergen-Belsen. Na Bergen-Belsen was zij een van degenen die met het zgn. Palestina-transport (een eenmalige, unieke uitwisseling van joden met een aanvraag om in Palestina te gaan wonen en Duitse kolonisten die in Engelse handen waren geraakt) uit de hel kon ontsnappen. En met haar ook haar brieven, waardoor unieke historische informatie bewaard bleef, zeker wat betreft de geschiedenis van de Joodse Raad en het kamp Bergen-Belsen.

De brieven die Mirjam Bolle als jonge joodse vrouw aan haar verloofde, Leo Bolle, in Palestina schreef - maar nooit kon versturen - waren totnogtoe onbekend buiten haar directe levenssfeer. Na een opvallende rol in de documentaire Het Fatale Dilemma van cineast Willy Lindwer, over de Joodse Raad in Amsterdam, kwam zij in contact met historicus Johannes Houwink ten Cate, die inzage in haar brieven kreeg en zijn enthousiasme daarover kenbaar maakte. Later bezocht hij haar, en presenteerde zij een getypte en gecorrigeerde kopie van haar brieven. Toch twijfelde zij nog lang over publicatie. 'Ik dacht, bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie liggen misschien wel honderden van zulke brieven van mensen die dagboeken hebben geschreven', liet zij het Nieuw Israëlitisch Weekblad weten.

Nu het boek er is, valt op hoe bescheiden Mirjam Bolle is geweest. Vergelijkingen zijn in het geval van getuigenissen van de holocaust natuurlijk onzinnig, maar je ontkomt er als lezer niet aan je de dagboeken van Anne Frank en Etty Hillesum te herinneren, en te constateren dat de brieven van Mirjam Bolle hierop een gelijkwaardige aanvulling zijn. Ook hier is sprake van een chroniqueur met een even scherpe blik als inlevingsvermogen in het wel en wee van de mensen om zich heen, alsmede een realistisch beeld van zichzelf en van de (on)mogelijkheden die de complexe oorlogssituatie met zich mee bracht. Zij toont zich bewust van de gevaren van zowel de wanhoop als een teveel aan hoop, en waakt ervoor te breken onder druk van de omstandigheden. 'Ik probeer uit alle macht mijn zenuwen de baas te blijven', schrijft zij ergens aan het begin van het boek. 'Want als je eenmaal je kalmte kwijt bent, ben je verloren' Zij kent dan ook de voorbeelden, zoals een tragisch geval van een vrouw die op transport werd gezet. 'Een spoorwegbeambte wilde haar eruit smokkelen, en speelde haar een briefje in handen met instructies. Maar de vrouw was wezenloos en kon het niet begrijpen, dus kon zij niet geholpen worden'

Het is deze op de omstandigheden afgedwongen kalmte die indruk maakt. Terwijl er zich verschrikkelijke situaties aan de schrijfster voordoen, blijft zij zo nuchter en objectief mogelijk verslag van de feiten doen. Daarbij is zij zich bewust van het belang van het verslag: 'Ik ben zo ijdel omdat ik geloof dat dit dagboek honderden jaren later misschien gevonden zal worden en als bron van belang zal kunnen zijn. Daarom heb ik ook de onbenullige dingen verteld omdat die misschien voor een buitenstaander het beeld duidelijker kunnen maken'

Toch is haar verslag geen droog feitenrelaas. Voor een deel is dit omdat zij de brieven aan haar verloofde schreef, die al voor de oorlog naar Palestina was gegaan, als kwartiermaker voor het gezin dat zij samen wilden stichten. Het drama van de jodenvervolging krijgt daardoor in het boek een extra dimensie: die van een langdurige scheiding van twee jonge geliefden. Juist door de omlijsting van onmenselijke omstandigheden waarin de schrijfster zich bevindt, maakt de getuigenis van haar liefde diepe indruk. 'Iedere avond die weghalerij [van de Amsterdamse joden, maart 1943 - AT], het razen van de wagens en de volgende ochtend hoor je: die is weggehaald en die en die. Je wordt er dol van. En altijd komt erbij, en dat is het ergste van alles, dat ik in twijfel ben dat ik je ooit terug zal zien. En dat maakt mij gek. Ik ben zo kapot van verlangen naar jou en altijd heb ik mezelf getroost. Maar alles is nu zo hopeloos'

Ook haar eenvoudige doch intelligente commentaar op de (a)morele kant van de situatie houdt het verhaal van een droge opsomming weg. De februaristaking van 1941, waarbij grootschalig tegen de jodenvervolging geprotesteerd werd, geeft zij in alle eenvoud de waardering die het verdient: 'Ofschoon ik ervan overtuigd was dat alles doelloos zou zijn, kan ik deze houding niet genoeg bewonderen. Het was eenvoudig prachtig en een bewijs van cultuur, zoals geen volk dit gegeven heeft' Met dezelfde blik weet zij als insider de Joodse Raad, een bij uitstek controversieel instituut dat tussen de bezetter en de joodse gemeenschap was geplaatst, in perspectief te plaatsen. Het 'Joodse Verraad', zoals de Joodse Raad in de oorlog werd genoemd, was in een onmogelijke positie om iets tegen de dynamiek van de jodenvervolging in te brengen. Tijd rekken en marchanderen met namenlijsten waren de enige wapens van verzet, tot die geen effect meer hadden en ook medewerkers van de Joodse Raad zélf op transport werden gesteld. Het tumult dat loskwam bij het intrekken van hun zogenaamde 'sperren' (vrijstelling van transport) is vaker beschreven, bijvoorbeeld in Pressers boek 'Ondergang'. Mirjam Bolle geeft hier als insider een huiveringwekkende aanvulling op. 'Intussen hadden vele mensen gehoord dat ze opgeroepen zouden worden, bv. van typistes. Die hadden ook zenuwtoevallen gehad die nacht, als ze bijvoorbeeld oproepen van eigen ouders moesten typen. Bij de eerste persoon die zich meldde lukte het dan nog wel de oproep ongedaan te maken. Bij de tweede al niet meer. Alles willekeur, stemming en toeval' Het net sloot zich rond alle Nederlandse joden, ook die van de lang veilig geachte Joodse Raad, en de toenemende paniek is tastbaar in het boek.

Een centrale vraag bij de geschiedenis van de jodenvervolging is in hoeverre de Nederlandse joden zich bewust waren van wat er hen boven het hoofd hing. Wat wist men van de kampen aan het einde van de lange treinreis? Kon men de bedoeling van de nazi's vermoeden en proberen weg te komen? Het impliciete antwoord dat uit Bolle's boek naar voren komt - wat het boek bij uitstek geschikt maakt om in het onderwijs te behandelen - is: men vermoedde het, maar wist het niet zeker. Aan de ene kant was niemand vergeten wat de joden in Duitsland was aangedaan vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Aan de andere kant probeerde men met alle middelen de moed erin te houden. Bij het begin van de bezetting heerst bijvoorbeeld nog het idee dat Hitler de Hollandse joden als Hollanders zal behandelen, en niet als jood - 'waarom ze dat geloofden, wisten ze zelf niet', schrijft Bolle. Later denkt men dat de persoonlijke situatie (het hebben van 'Palestina-papieren' of een officiële 'sperre' van de Joodse Raad) voldoende zal helpen om de oorlog uit te kunnen zingen. Met het begin van de transporten neemt vervolgens het schrikbeeld van 'Polen' toe. Men wordt opgeroepen voor 'arbeidsdienst', en de familie moet mee. Bolle: 'Toen kwamen de doodsberichten. De een na de ander ontving bericht dat zijn familielid in Mauthausen was overleden. De meest onwaarschijnlijke ziekten. Intussen gelooft niemand meer dat deze jongens niet werkelijk doodgemarteld zijn' Steeds meer mensen duiken onder, maar de (goed geadministreerde) meerderheid wordt opgeroepen, opgepakt en weggevoerd.

Op reis of in de doorvoerkampen is er al het besef dat het waarschijnlijk niet goed af zal lopen, al kan nog niemand zich een voorstelling maken van de gaskamers aan het einde van de rit. Wel is er het besef dat het beter is níet op transport 'naar Polen' te hoeven dan wel. In Westerbork worden om vier uur 's nachts de mensen voor de transportlijsten verzameld. 'Dan roept de barakleider: 'Dames, wilt u luisteren' En dan begint het. Iedereen die opgeroepen wordt, moet met 'ja' antwoorden. Sommigen, de meesten, roepen flink 'ja'. Anderen huilen. Maar al weet je dat je er niet bij bent, het zweet breekt je aan alle kanten uit, je hart bonst als een razende' In Bergen-Belsen, dat geen vernietigingskamp was en onder meer als doorvoerkamp gebruikt werd voor joden die voor uitwisseling in aanmerking kwamen, wordt de grens tussen wat men kon weten en wat men vermoedde het scherpst duidelijk. 'Gisteren heeft op een van de bedden plotseling gestaan, niemand weet door wie geschreven: 'Die letzten Juden gingen nach Auschwitz zur Vergassung (Tod)'. Een luguber geval, wat er precies mee bedoeld wordt, weet niemand. Misschien (G. geve van niet) zullen we het later weten'