Europeana
Een zeer korte geschiedenis van de twintigste eeuw
Patrik Ourední­k
Fagel
156 pp, € 16.5
isbn/issn: 90-5914-153-9
Deze recensie verscheen eerder in Trouw, 29 november 2003.

Europeana

(recensie: Arjan Terpstra)

Absurde kijk op de 20ste eeuw

Wat een knap boekje, waren mijn eerste en mijn laatste indruk bij het lezen van Europeana. Een zeer korte geschiedenis van de twintigste eeuw, van de in Frankrijk woonachtige Tsjech Patrik Ouredník. De eerste indruk werd na tien bladzijden ingegeven door de vaart en de amusante schrijfstijl. De indruk na de laatste pagina kwam vooral voort uit bewondering om wat Ouredník met geschiedenis en geschiedschrijving durft te doen. Moeiteloos rijgt hij gebeurtenissen aaneen die op het eerste oog niets met elkaar van doen hebben, maar die gaandeweg toch een afgerond geschiedbeeld van het 20ste-eeuwse Europa opleveren. Dat doet Ouredník in een schamele honderdzesenvijftig pagina's, waarbij hij een diep gevoel voor ironie, absurditeit en menselijke tragiek combineert met een encyclopedische hang naar feiten en getallen.

Om deze uitersten bij elkaar te brengen gebruikt Ouredník een literair stijlmiddel dat hier bijzonder goed werkt. Door het boek heen is het of je luistert naar een kind in een kringgesprek op de lagere school, dat telkens weer nieuwe feiten spuit om maar aan de beurt te blijven. De lange zinnen vol gebeurtenissen beginnen vaak met voegwoorden ('en toen' is de favoriete opening) en dreigen constant van het onderwerp af te wijken. Om een bepaalde orde in het verhaal te houden zijn in de marge tussenkopjes gegeven die suggereren logisch bij het verhaal te horen, maar die daarvoor nét teveel een eigen leven leiden.

Bij een stukje over de discussie tussen evolutionisten - aanhangers van Darwins evolutieleer - en creationisten - aanhangers van het scheppingsverhaal in Genesis - gaat dat als volgt. 'En de creativisten vonden dat het een schandaal was te beweren dat de mens van de apen afstamde, en dat de evolutietheorie ideologisch bedrog was en van de mens afnam wat het meest eigene aan hem was, zijn zelfbewustzijn, de wil tot arbeid en dergelijke. Volgens evolutionisten kon dit ook bij dieren worden aangetroffen, en volgens communisten was de mens eigenlijk een aap die was gaan werken, maar sommige evolutionisten waren het daar niet mee eens en zeiden dat de natuur op zich al zinvol genoeg was, ook zonder arbeid' Een voor het verhaal irrelevant tussenkopje meldt dan semi-autoritair in de kantlijn: 'De mens is eigenlijk een aap'.

Met dit soort grapjes geeft Ouredník de alinea's een prettige ironische ondertoon mee. Die ondertoon neemt gaandeweg de hoofdmelodie over, met als ironisch refrein na elk historisch couplet de verklaringen van historici, deskundigen en filosofen over een bepaalde periode. Met een neusje voor theorieën die ooit van belang waren maar het nét niet haalden in de maalstroom van de geschiedenis, legt hij bloot hoe het menselijke drama van de 20ste eeuw begeleid werd door het menselijk onvermogen het drama in woorden te vatten. Waarmee hij de historici, deskundigen en filosofen op een prachtige manier in hun hemd zet, intussen de geschiedenis de geschiedenis latend.