Nederland was van 1667 tot 1975 koloniaal verbonden met Suriname. Die verbondenheid is tot op de dag van vandaag zichtbaar. Een groot deel van de Surinaamse bevolking heeft zich permanent in Nederland gevestigd en reist met enige regelmaat heen en weer tussen het oude en het nieuwe moederland. Kinderen die hier zijn geboren uit Surinaamse ouders zijn goed vertegenwoordigd op de Nederlandse arbeidsmarkt. Zonder Surinaamse inzet zouden heel wat verpleeg- en verzorgingshuizen hun deuren moeten sluiten en het is maar de vraag of het Nederlandse elftal ooit de voorronden van welk voetbaltoernooi dan ook zou hebben gehaald.
Toch weten de meeste mensen in Nederland weinig tot niets over de geschiedenis van Suriname.
Dat was vroeger niet veel anders. Ook toen was er geen belangstelling in Nederland voor Suriname. De Nederlandse koloniale geschiedenis is vooral gedomineerd geweest door de koloniale bezittingen in de Oost want 'daar werd iets grootsch verricht'. In de relatie met de bezittingen in de West was geen plek voor zoveel opschepperigheid. Van de rijke Surinaamse geschiedenis zijn ons dan ook niet veel afbeeldingen gebleven.
In de 17de eeuw waren het vooral niet-Nederlandse auteurs die schreven over 'de Wilde Kust'. In de 18de eeuw verschenen er wel boeken en prenten over Suriname, maar die waren aanvankelijk (groten)deels overgeschreven van eerdere niet-Nederlandse publicaties. In zijn standaardwerk Van de slavenzweep en de muze (KITLV-uitgevers, Leiden 1997) beschrijft Elmer Koffin nauwgezet hoe de verbeelding van de Surinaamse slavenmaatschappij zich in de loop van drie eeuwen ontwikkelde.
In de 19de eeuw voltrokken zich grote veranderingen in Suriname. Het was niet langer een particuliere kolonie maar onderdeel van het nieuwe koninkrijk. In het midden van de eeuw werd er de verfoeilijke slavernij afgeschaft. Het was ook een eeuw waarin verschillende reizende (amateur)kunstenaars de kolonie aandeden. Zij toonden de wereld hun indrukken en deze vormen tot vandaag een voorname bron van informatie over de kolonie en haar bewoners.
Arnold Borret (1848-1888) was een relatieve laatkomer in het rijtje 19de-eeuwse illustratoren. Hij werd in Maastricht geboren in een gegoed katholiek milieu. Na een gedegen katholieke opleiding besloot Borret, na een retraite, Jezuïet te worden. Familieomstandigheden maakten dat echter onmogelijk. De diepgelovige jongeman begon aan een studie rechten aan de universiteit van Leiden en toen deze succesvol was afgerond, werd hij advocaat in Rotterdam. Een advies van goedbedoelende familieleden om een carrière in Nederlands Oost-Indië op te bouwen wees hij af omdat hij 'de gevaren vreesde, waaraan de zedelijkheid aldaar is blootgesteld'. Het priesterleven bleef aan hem trekken en dat zal zeker zijn gestimuleerd toen bleek dat hij een niet erg succesvolle advocaat was. Opnieuw moest een retraite uitsluitsel geven over de vraag of hij 'een roeping' had. Het werd hem echter niet duidelijk. Zijn leven werd nog gecompliceerder toen er een aardige dame bleek te zijn die 'genegenheid voor hem koesterde'. Arnold besloot toen om dan maar naar de Oost te gaan. Op advies van de minister van Justitie werd het echter een benoeming tot griffier aan het Hof van Justitie in Suriname. Dat was iets, waar Arnold Borret nog nooit aan had gedacht: 'Ik wist nauwelijks dat het bestond'. Het wekt geen verbazing dat Borret in deze merkwaardige wijziging van zijn bestemming, de hand van het opperwezen zag. Op 5 juni 1878 werd hij plechtig als griffier geïnstalleerd. Zijn carrière verliep succesvol maar hij bleef met de vraag bleef worstelen of hij er niet beter aan deed priester te worden. Zijn mogelijke overstap werd gestimuleerd door zijn contacten met de in Suriname actieve congregatie van de Redemptoristen. Na lang twijfelen werd hij in februari 1883 in de hoofdkerk van Paramaribo tot priester gewijd. Nu lag de weg voor hem open om zijn wens te realiseren: werken in de leprozenkolonie. De overste van zijn orde oordeelde echter dat zijn kwaliteiten op een andere manier moesten worden ingezet. Borret bleef voornamelijk in Paramaribo werken. Vijf jaar later, in februari 1888, overleed hij aan de gevolgen van tyfus.
Tijdens zijn verblijf in Suriname vond Arnold Borret afleiding in het tekenen en schilderen. Zijn onderwerpen zijn nogal verschillend van aard. Hij begon met tekenen toen hij op reis was naar Suriname. Eenmaal op zijn bestemming aangekomen tekende hij de mensen die hij op straat of in de rechtszaal zag. Ook de weelderige Surinaamse natuur komt regelmatig aan bod. Merkwaardig genoeg vermeldde hij zelf nauwelijks iets over deze activiteiten. Het is ook niet bekend of Borret eerder, toen hij nog in Nederland leefde en studeerde, ter ontspanning tekende. Alle tekeningen zijn gedateerd in de periode 1878 tot 1882. Uit de nagelaten collectie blijkt dat hij wel het plan moet hebben gehad om de tekeningen en aquarellen ooit in boekvorm uit te geven. Dat kan worden afgeleid uit het ontwerp voor een boekomslag dat hij tekende. Ook een getekend titelblad en een inhoudsopgave duiden daar op.
Vlak voor hij bij de Redemptoristen intrad, zond hij de collectie tekeningen en aquarellen aan zijn broer Theo. Die hield de collectie bij elkaar en schonk deze in 1911 aan het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. In de zomer van 2003 werd een groot aantal van deze tekeningen en aquarellen tentoongesteld in het Nederlands Scheepvaartmuseum in Amsterdam. Bij de tentoonstelling verscheen het boek dat als een catalogus fungeerde. Rosemarijn Hoeffte schreef een uitstekende inleiding over het merkwaardige leven van Arnold Borret en Clazien Medendorp verzorgde een uitvoerig commentaar bij de 152 afbeeldingen. Het goed verzorgde boek geeft een kleurrijk en sfeervol beeld van het 'gewone' leven in Suriname aan het eind van de 19de eeuw. De afbeeldingen voorzien daarmee in het tekort aan kennis zoals Borret dat toonde toen hij in Suriname werd benoemd. Hij was - en is - niet de enige in Nederland.