De molecularisering van het wereldbeeld
Deel I
H. Kubbinga
356 pp, € 27
isbn/issn: 90-6550-731-0

De molecularisering van het wereldbeeld

(recensie: W. Pelt)

Veel lezers van deze website zullen het niet hebben gemerkt, maar 2003 was het jaar van het molecuul. Mede ter gelegenheid daarvan is dit boek verschenen als het eerste deel van een Nederlandse bewerking van het ongeveer driemaal zo omvangrijke Franstalige proefschrift van deze auteur, waarop hij in 2001 in Parijs is gepromoveerd.

De schrijver probeert de hele geschiedenis van het natuurwetenschappelijke denken te schetsen, van de Griekse oudheid tot heden. Een dergelijke tour de force is al eerder met een andere invalshoek gedaan in het boek van E.J.Dijksterhuis, De mechanisering van het wereldbeeld, (1950, 6e druk 1989). De Mechanisering wordt door velen nog steeds beschouwd als het hoogtepunt van de Nederlandstalige geschiedschrijving van de natuurwetenschap.

Natuurlijk krijgen niet alle perioden evenveel aandacht. Oudheid, middeleeuwen en renaissance moeten het doen met 30 pagina's, waarvan 6 illustraties, de zeventiende en achttiende eeuw met 60 en de negentiende met de overige 200 bladzijden. De twintigste eeuw zal in het tweede deel worden behandeld, waarin ook de registers en de inhoudsopgave zullen worden opgenomen.

De schrijver betoogt dat het oprukken van de molecuultheorie beslissend is voor de hele natuurwetenschap. Voor mij heeft hij dat alleen aannemelijk gemaakt voor de scheikunde, in het lange hoofdstuk dat over dit vak in de negentiende eeuw gaat (p. 211-318). Hij beschrijft daarin hoe het inzicht geleidelijk doorbrak, dat de kleinste eenheden van een stof niet alleen een vaste samenstelling hadden, maar ook een vaste structuur. De eigenschappen van een stof worden zowel door samenstelling als door deze structuur bepaald. Eigenschappen van nog niet bestaande stoffen bleken te voorspellen uit eigenschappen van verwante stoffen.

Mensen die molecularisme verwarren met corpuscularisme of atomisme - volgens de schrijver is atomistiek een betere term, maar hij legt niet uit waarom - krijgen af en toe een veeg uit de pan, maar de schrijver vindt het niet nodig om het verschil uit te leggen tussen deze theorieën voor natuurkundige processen die in de negentiende eeuw zijn geanalyseerd, zoals de afleiding van de ideale gaswet uit de kinetische gastheorie.

Dat neemt niet weg dat veel interessants wordt verteld over geleerden van wie sommigen op de middelbare school slechts namen waren, en over velen van wie ik nog nooit had gehoord. Het tweede hoofdstuk is gewijd aan de Zeeuw Beeckman (33-59). Het is een geslaagde poging, een interessante man aan de vergetelheid te ontrukken. Ik vind het alleen jammer dat de schrijver hierbij zijn hand overspeelt, door hem in het voorwoord op pagina xxxiii triomfantelijk aan te kondigen als een voorloper van quantumgravitatie, een vooralsnog onbewezen speculatie uit de twintigste eeuw.

De schrijver gaat trouwens vriendelijker om met de geleerden die hij behandelt, dan met zijn lezers. Wanneer iemand, al dan niet op goede gronden, lang van tevoren een vermoeden heeft gehad dat met de huidige stand van wetenschap overeenkomt, wordt dit uitdrukkelijk verteld, zoals bij Newton, die het corpusculaire karakter van licht vermoedde. Maar tijdens de lange behandeling van de theorie van warmtedeeltjes komt niet dan terloops ter sprake dat deze theorie thans volledig heeft afgedaan. Een schrijver die het enerzijds nodig vindt om zelfs voor Nederlanders niet zo moeilijke termen als `Angriffspunkte' te vertalen met aangrijpingspunten, veronderstelt aan de andere kant wel dat elke lezer op de hoogte is van de stand van de natuurwetenschap. Het zal toch niet alleen bij wetenschapshistorici daaraan schorten?

Dit brengt mij op de vraag voor wel publiek het boek is bedoeld. Ondanks een lang letterkundig voorwoord en inleiding wordt dat niet ondubbelzinnig duidelijk. Op pagina xiii wordt gesuggereerd dat het boek is bedoeld voor de algemene belangstellende, de belastingbetaler, op pagina xvi zelfs voor leerlingen van de lagere school. Op pagina xxviii lijkt het erop dat eerder aan doctoraalstudenten in de natuurwetenschappen en de filosofie is gedacht, terwijl de diverse polemische opmerkingen tegen vakgenoten zoals de noten 4 en 5 op pagina xxv alleen door wetenschapshistorici begrepen kunnen worden. Een kleine steekproef uit mijn omgeving doet vermoeden, dat veel alfa's het boek niet zullen begrijpen, en beta's ternauwernood. Met name de hoofdstukken 4 en 5 zijn geen lectuur voor in een luie stoel.

De schrijver zegt op pagina xxvii dat het uitdragen van briljante gedachten, redeneringen, proeven en berekeningen centraal moet staan. Wat mij als niet-wetenschapshistoricus betreft, is hij voor zover het gaat over proeven en berekeningen daarin geslaagd. Wellicht is de grote inkorting van het oorspronkelijke werk er debet aan, dat het werk soms fragmentarisch wordt. Dit gevoelen heeft Kubbinga kennelijk voorzien, en hij vermeldt geruststellend dat het Franstalige basiswerk nog in de handel is.

De schrijver is een zeer erudiet man. Dit blijkt niet alleen uit de meer dan twee pagina's die zijn eigen publicaties in de literatuurlijst vullen, maar ook uit de vanzelfsprekendheid waarmee hij tips geeft hoe Franse, Duitse en Engelse nationale gevoelens dienen te worden ontzien (p.xxxv) en uit het comité d'honneur, dat de uitgave heeft begeleid en waarvan de namen achterin het boek zijn opgenomen (351-356). Het bestaat uit 70 eminente en welwillende hoogleraren, twee directeuren van bibliotheken en een advocaat. Hoe een zo grote begeleidingscommissie te werk is gegaan, wordt niet aangegeven.

Twee kleine punten van kritiek wil ik vermelden.

Ten eerste dat de auteur het woord ik niet schijnt te kennen. Voor een boek met één auteur komen zinsneden als: "Wij hadden het genoegen een seminaire van Gillispie te mogen volgen; De namen van Dijksterhuis, Hooykaas en Taton staan er borg voor, dat wij de betrokken natuurwetenschappen inhoudelijk bestudeerd hebben" (p.x) en: "Wij voelden ons verder verplicht door een boekengift" (p.xxi), wat potsierlijk aan. Ten tweede suggereert hij op pagina 50 dat het probleem van de kwadratuur van de cirkel is het vinden van een vierkant met dezelfde omtrek als een gegeven cirkel. Het is natuurlijk het vinden van een cirkel met gelijke oppervlakte, en dat is met de geschetste methode niet eenvoudig.