Ab Hoving, hoofd van het restauratieatelier van de Afdeling Nederlandse Geschiedenis van het Rijksmuseum, was eerder verantwoordelijk voor het boek De schepen van Abel Tasman (Hilversum, Verloren, 2000). Hierin deed hij verslag van zijn onderzoek naar de bouwprocessen van de twee beroemde schepen van Tasmans expeditie: het jacht 'Heemskerck' en de fluit 'Zeehaen', die beiden rond 1640 waren vervaardigd (de expeditie voer uit in 1642). Hoving analyseerde op basis van diverse bronnen de zeventiende-eeuwse scheepsbouw en bouwde beide schepen op schaal na. Hovings bouwtekeningen werden zowel in een papieren alsook in een digitale (cd-rom) versie bij het boek gevoegd, zodat de lezer en modelbouwer de schepen zelf op een gewenste schaal kon nabouwen. Dit concept bleek zo succesvol dat ook voor de publicatie van het onderstaande project voor deze benadering werd gekozen.
De geschiedenis van Barents' expeditie is de meeste mensen wel bekend. In een poging om Azië te bereiken via een andere route dan om de Kaap werd een nieuwe, nog onbevaren route beschreven die voerde langs de Noordpool. Twee eerdere pogingen om de route te bevaren, waren mislukt. In 1596 werd nog één poging gewaagd. Vanuit Amsterdam vertrok een expeditie van twee schepen onder leiding van Barents, die ook al bij één van de eerdere expedities was meegevaren. Hoewel de tocht deze keer voorspoediger verliep, stuitte de expeditie toch weer op pakijs, wat een doorvaart verhinderde. Terwijl het ene schip de noodwestelijke richting ging onderzoeken, voer het schip van Willem Barents de noordoostelijke kant uit, waar het aan de kust van het eiland Nova Zembla strandde en de bemanning gedwongen was de winter op het eiland door te brengen. Na het doorstaan van de barre wintermaanden in 'Het Behouden Huys', voeren de nog overlevende bemanningsleden in sloepen naar Rusland; het schip was door de druk van het ijs onbruikbaar geworden. Willem Barents zelf kon de aankomst in Rusland en de terugkeer naar de Nederlanden niet meer meemaken: hij stierf nog voordat de sloepen het vasteland bereikten.
Het schip van Willem Barents was vijftig jaar eerder gebouwd dan de schepen van Tasman. Het is echter veel moeilijker om het bouwproces te achterhalen dan bij de twee jongere schepen. Ten eerste zijn er minder bronnen beschikbaar over de scheepsbouw rond 1600. Bovendien is het ook niet verstandig om de kennis van de zeventiende-eeuwse scheepsbouw in zijn geheel terug te projecteren op het verleden, omdat juist rond 1600 nieuwe technieken en benaderingen in de scheepsbouw hun intrede deden. Vernieuwingen die vijftig jaar later alweer waren verouderd. De oorzaken van de laat-zestiende-eeuwse vernieuwingen moeten gezocht worden in de bloeiende handel van de Republiek en in de oorlog die zij met Spanje voerde. Er was overigens nog geen sprake van aparte handels- en oorlogsschepen; de meeste schepen werden dan ook volgens hetzelfde principe gebouwd.
De meeste informatie over scheepsbouw ontleent Hoving aan twee zeventiende-eeuwse scheepsbouwkundige geschriften. Daarnaast zijn ook twee dergelijke (maar kortere) geschriften van eind zestiende en begin zeventiende eeuw beschikbaar. Het onderzoek steunt verder in belangrijke mate op kunsthistorische en archeologische bronnen. Van groot nut is het ooggetuigenverslag van één van Barents' bemanningsleden, Gerrit de Veer. Zijn dagboek werd, geïllustreerd met prenten, gepubliceerd en geeft belangrijke informatie over de vorm en het type van de uitgevaren schepen. Op basis van het dagboek concludeert Hoving dat Barents' schip een jacht was van circa twintig meter lang. Wat de archeologische bronnen betreft, zijn een aantal objecten en instrumenten van het schip bewaard gebleven. Maar vooral van belang is het in 1979 gevonden stuk romp van het schip, dat zich thans in Moskou bevindt. Hoving kon op basis hiervan het een en ander reconstrueren (bijvoorbeeld over de 'huidbedekking' en het gebruik van 'spanten') en vergelijken met een andere belangwekkende bron: een in 1593 vergaan schip aan de kust van Texel dat in 1990 gevonden is. Tot slot leveren ook andere reconstructies van schepen, zoals het bekende 'Duyfken-project', vergelijkingsmaterialen voor het onderzoek.
Hoving benadrukt keer op keer dat zijn reconstructie een hypothese is. Dat er op basis van (veel) dezelfde bronnen ook tot een andere reconstructie kan worden gekomen, blijkt uit het scheepsmodel dat door Gerald de Weerdt, conservator van het Terschellings museum 'Het Behouden Huys', is vervaardigd naar aanleiding van het 400-jarig jubileum van de reis. De verschillen, die in het boek niet worden uitgediept, liggen voornamelijk in details zoals de tuigage. Hoving kijkt liever naar de overeenkomsten van de reconstructies, zoals de grootte van het schip. Het zou van weinig zin voor overzicht getuigen om nu dieper in te gaan op de technische en bouwkundige aspecten van Hovings reconstructie, temeer daar deze vooral zijn besteed aan de lezers met de benodigde scheepsbouwkundige achtergrond. Dit is ook meteen het belangrijkste kenmerk van het boek: het is vooral bestemd voor de lezer die tevens modelbouwer is, of in ieder geval de vereiste scheepsbouwkundige inzichten bezit. Voor de geïnteresseerde leek is het technische deel van de reconstructie moeilijk te volgen. Dit komt tevens doordat de auteur een aantal malen verwijst naar zijn vorige boek, bijvoorbeeld in het geval van een analyse van de zeventiende-eeuwse scheepsbouw en de zogenaamde 'shell-first techniek'.
Op het gebied van de maritieme geschiedenis en met name de maritieme archeologie is het boek echter een belangrijke aanwinst. Ook al kan dus niet met zekerheid gezegd worden dat de reconstructies met de werkelijkheid overeenstemmen en zou toekomstig onderzoek weer nieuwe inzichten en veranderingen kunnen brengen, Hoving geeft een grondig overzicht van de stand van zaken. Bovendien presenteert hij zijn onderzoek door middel van modelbouw, wat niet alleen een methode van onderzoek is, maar ook een aantrekkelijke manier vormt om de vaak tweedimensionale (geschreven) geschiedenis in een driedimensionale reconstructie om te zetten. Ook de integratie van verschillende wetenschapsgebieden (archeologie, kunstgeschiedenis en scheepsbouwkundige geschriften) is een interessant aspect van het onderzoeksgebied. In dit geval kun je beter roeien met de riemen die je hebt dan het schip op de bodem van de zee te laten rusten. Dat is ook precies wat de auteur succesvol heeft gedaan.