Wie zich bezig houdt met de bestudering van de Nederlandse elites in de vroegmoderne tijd en de negentiende eeuw stuit snel op de naam van jonkheer Cornelis Constantijn van Valkenburg (1910-1984). Van Valkenburg overleed in 1984 en liet een rijke collectie aantekeningen over zijn eigen familie na die door zijn neef H.S. van Lennep alsnog is bewerkt tot een genealogische monografie. Het boek is verschenen in de uitstekende reeks Werken uitgegeven door het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde. De delen in deze reeks behandelen niet alleen de genealogie maar ook de geschiedenis van een Nederlands geslacht.
Van Lennep begint met de oorsprong in het Limburgse Valkenburg, en beschrijft de zwerftocht van de eerste Van Valkenburgs naar Antwerpen en Amsterdam, hun aandeel in de Nederlandse handel en de inpolderingen in het Engelse Hatfield Chase, en hun geleidelijke opname in het Haarlemse regentenpatriciaat aan het einde van de zeventiende eeuw. Een tak van de familie schopte het tot baronet in Engeland, maar stierf al snel uit. Als regeringsgeslacht beleefden de Van Valkenburgs het hoogtepunt van hun macht onder de Haarlemse raad en meervoudig burgemeester mr. Mattheus Willem van Valkenburg (1718-1784). In de Franse tijd en de negentiende eeuw transformeerden de Van Valkenburgs andermaal, ditmaal van regenten naar juristen, om tenslotte in 1939 als laatste Nederlandse familie collectief in de adelstand te worden verheven. Uit de genealogie blijkt dan andermaal een koerswijziging; de vier kinderen van jhr. C.C. van Valkenburg blijken alle vier werkzaam in het bankwezen. Het lijkt erop dat ook voor de Van Valkenburgs geldt wat de socioloog Dronkers recent vast stelde; de Nederlandse adel behoort nog steeds tot de Nederlandse elite.
Boeken die de geschiedenis van een geslacht behandelen gaan altijd gebukt onder het feit dat er over de ene telg meer valt te zeggen dan over de ander, en dat het ene familiearchief rijker is gevuld en beter bewaard dan het andere. Zo valt er over de eerste twee Amsterdamse generaties vanwege hun grote economische activiteiten meer te vertellen dan over de latere generaties. Verreweg het meest interessant - en blijkbaar het beste onderzocht - is de opkomst van de familie in Antwerpen en Amsterdam, culminerend in het huwelijk van Elisabeth van Valkenburg (ca. 1576-1632) met mr. Jacob Cats (1577-1660), de beroemde literator en politicus, die zijn zwagers meesleepte in de zeer onrendabele inpoldering van Hatfield Chase. Na het hieruit volgende faillissement van de Van Valkenburgs wist de familie weer uit het dal op te krabbelen, vooral door het sluiten van voordelige huwelijken. Vanaf de achttiende eeuw konden ze hun stand ophouden, en behielden ze hun positie. De meeste Valkenburgs van de negentiende en twintigste eeuw waren onopvallende en onkreukbare bestuurders. Dit gegeven spreekt voor hun karakter, maar is helaas dodelijk voor de spanningsopbouw van het boek. Het is altijd lastig om personen uit het verleden tot leven te brengen op basis van de blote biografische en financiële gegevens. Persoonlijke archieven waren blijkbaar niet meer voorhanden (of buiten de openbaarheid gehouden). Desondanks stelt het boek de historicus in staat de ontwikkelingen in de Nederlandse elite in grote lijnen te volgen, en de bevindingen van andere elitehistorici te toetsen.
Toch is er wel het nodige aan te merken op dit boek. Zo is het jammer dat de auteur de geschiedenis van de Van Valkenburgs niet naar een hoger plan trekt door het in te kaderen in de historische literatuur gewijd aan de Nederlandse elite, in het bijzonder het regentenpatriciaat. Merkwaardig genoeg verschijnt dit boek in dezelfde serie als Om de eer van de familie. Het geslacht Teding van Berkhout 1500-1950. Een sociologische benadering (Amsterdam 1986) van C. Schmidt, een van de beste van de beschikbare elitestudies. Als de auteur kennis had genomen van Schmidts indrukwekkende monografie en de Van Valkenburgs had vergeleken met de Tedings van Berkhout had hij meer kunnen zeggen over de ontwikkeling van het geslacht - en de handhaving van hun status - dan nu het geval is. Ook is het jammer dat de auteur nauwelijks ingaat op de opname in het Haarlemse regentenpatriciaat. Hoewel er naar het regentenpatriciaat van Haarlem weinig onderzoek is gedaan, had de auteur dit tekort kunnen ondervangen door gebruik te maken van de studies over het achttiende-eeuwse patriciaat van Leiden, Gouda en Hoorn. Aan de hand daarvan was een vergelijking mogelijk geweest.
Hierdoor blijft het boek regelmatig steken in een wat opsommerig verslag van de levensloop van de achtereenvolgende Van Valkenburgs. Van Lennep ontkomt niet aan wat men wel de vloek van genealogen kan noemen: wel heel enthousiast en nauwkeurig te werk gaand, maar helaas te weinig op de hoogte van de stand van zaken van het historisch onderzoek. Ze verzamelen veel oorspronkelijk materiaal, maar missen de kennis om die voldoende in historisch perspectief te plaatsen. Alleen wat bij toeval gevonden wordt, wordt gebruikt. Ook de literatuurlijst van Van Lennep vertoont dergelijke lacunes: van Luuc Kooijmans kent hij wel diens fascinerende Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 1997) maar niet Onder regenten. De elite in een Hollandse stad, Hoorn 1700-1780 (Amsterdam 1985).
Verder had de opmaak netter had gemogen: er ontbreken regelmatig spaties of er staan er te veel. Een detail wellicht, maar niettemin storend.
Deze kritiek laat onverlet dat Van Valkenburg. Een Haarlems regentengeslacht als genealogische studie zeer geslaagd, en een van de betere in zijn soort is. Het zou te wensen zijn dat er meer genealogische studies zoals deze verschijnen. Juist omdat er zo weinig monografieën gewijd aan de geschiedenis van Nederlandse families zijn, blijft het echter jammer dat dit boek niet wat steviger is ingebed in de historische literatuur.