Over het algemeen lijkt het dat een oorlog op slechts twee manieren kan worden geanalyseerd: óf beschrijvend óf alleen gericht op de militaire strategie. De auteur heeft voor dit boek een andere aanpak gekozen, te weten die van een dubbelanalyse. Die bestaat uit een beschrijving van zowel de grand strategy als de militaire strategie. Grand strategy omschrijft De Graaf als volgt: 'het grote geheel van politieke, economische, sociale en mentale ontwikkelingen..'(blz. 21) Een militaire strategie komt voort uit de grand strategy. In dat kader merkt hij geheel terecht op dat een gevecht militair gezien succesvol kan zijn, maar qua grand strategy een mislukking. Belangrijk is ook dat grand strategy ertoe dwingt dat militaire successen worden gevolgd door economische en politieke.
De auteur werkt zijn dubbelanalyse grondig uit aan de hand van een aantal conflicten van het graafschap Holland. Daarbij beperkt hij zich tot de periode van de elfde tot en met de veertiende eeuw. De afname van de aanvallen van de Noormannen bepaalt de eerste cesuur. En aan het einde van de veertiende eeuw was een aantal van de beschreven conflicten beëindigd. Daarnaast was de bloeitijd van de ridderschap grotendeels voorbij. Het boek wordt afgesloten met een tweetal bijlagen. In de eerste wordt de proviandering van de Hollandse troepen tijdens het beleg van de stad Utrecht in 1345 behandeld. De tweede bijlage bevat een verhandeling over de inzet van schepen ten tijde van oorlogen.
Na een inleidend hoofdstuk over de oorlogsvoering van het graafschap Holland in het algemeen worden achtereenvolgens de volgende oorlogen behandeld: de Stichte conflicten (± 1046 - 1375), het conflict met Vlaanderen over Zeeland ten westen van de Schelde (1012 - 1323), de Westfriese guerilla (1133 - 1297), de slag bij Staveren (1345) en de Hollandse successieoorlogen. Op die laatstgenoemde oorlogen na gingen de conflicten vrijwel altijd over 'water'. Water is altijd een belangrijk goed geweest. Het is economisch waardevol, bijvoorbeeld voor handel en tolheffing. Water is ook een communicatiemiddel. In dat opzicht is het ook van militair belang (amfibische acties). Daarnaast is een goede waterhuishouding (dijken, afwatering) van levensbelang.
De auteur analyseert alle eerder genoemde conflicten op een eenduidige wijze. Hij beschrijft eerst de grand strategy. Daarna komen de gevechtshandelingen aan de orde. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een evaluatie. Ik behandel in deze recensie alleen het hoofdstuk over de Westfriese guerilla. Het is het enige conflict in het boek dat niet werd uitgevochten tussen reguliere legers. Het grafelijke leger stond tegenover een boerenleger, dat zich niet hield aan de traditionele normen en waarden van oorlogsvoering. Een guerilla-oorlog kenmerkt zich bovendien door de afwezigheid van een veldslag. De Westfriezen vielen het Hollandse leger aan en trokken zich vervolgens weer terug. Er werden als het ware speldenprikken uitgedeeld met als doel demoralisatie van de vijand. Daarnaast probeerden de guerillero's de Hollandse economie te ontwrichten en een normaal bestuur onmogelijk te maken. Maar wat zochten de Hollanders eigenlijk in Westfriesland? Heel simpel: land en een goede waterhuishouding. Tussen het jaar 1000 en 1250 waren aanzienlijke delen van Holland onder water komen te staan. Een gezamenlijke aanpak van de waterhuishouding zou voor beide partijen een win-win-situatie zijn. Graaf Floris V wist met een originele aanpak de Westfriezen onder de duim te krijgen. Hij viel in tegenstelling tot zijn voorvaderen niet aan vanuit het westen maar vanuit het zuidwesten in een gebied waarin de cavallerie kon worden ingezet. Daarnaast bouwde hij een aantal dwangburchten in het Westfriese. Ook verbeterde hij daar de infrastructuur.
In het boek behandelt De Graaf uitgebreid een aantal oorlogen waarin Holland was betrokken. Het leent zich daardoor niet om in één keer te lezen, mede omdat de analyse van elk conflict dezelfde structuur volgt. Maar als iemand 'iets' wil weten over een van de behandelde oorlogen dan is dit boek een aanrader.
Er zijn wel enkele opmerkingen te plaatsen. Zo wordt niet vermeld dat de auteur is gepromoveerd op dit boek. Ondergetekende heeft dat op internet moeten ontdekken. Daarnaast is het woordgebruik van de auteur niet consequent. Het lijkt alsof hij geen keuze heeft kunnen maken tussen een wetenschappelijke en en populair-wetenschappelijke stijl. Enerzijds gebruikt De Graaf termen als 'mortieren voor hermodactyle wortels' (blz. 54), en 'irenisch intermezzo' (blz. 364), anderszijds schuwt hij populair woordgebruik niet getuige bijvoorbeeld de zinssnede `Eerst geeft iemand de geest' (blz. 310). Jammer is ook dat deze uitgave schrijf- en/of zetfouten bevat, zeker aangezien het een tweede druk is. Woorden als 'gleggen' (leggen, blz. 240) 'hiervaan' (hiervan; blz. 305), en een zinssnede als 'met de rond gelijk maakten' (blz. 367) mogen dan eigenlijk niet meer voorkomen. Ook slordig is het gebruik van tegenwoordige en verleden tijd door elkaar heen (zie bijvoorbeeld blz 370-371).
Storend is het onregelmatige gebruik van voet- en eindnoten. De vertaling van Friese citaten staat de ene keer direct achter het citaat, een andere keer in een voetnoot maar ook wel eens in een eindnoot.. Het notenapparaat van hoofdstuk acht paragraaf 2 is erg apart. De noten zijn niet genummerd maar zijn afkortingen van de bron. In een aparte lijst aan het einde van het boek staat de betekenis van de afkorting vermeld. In bijlage A (over de proviandering) worden enkele storende rekenfouten gemaakt. Op pagina 390 staat de som '210 x 125,2 = 25.165' terwijl de uitkomst hoort te zijn: 26.292. Een aanzienlijk verschil, zeker aangezien het hier over liters gaat. Eén pagina verder staat een andere rekenfout.11.500 : 8 is geen 1.432 maar 1.437,5. Het is ook vervelend dat de auteur de ene keer de aantallen afrondt op 5 en een andere keer geheel niet afrondt. Een ander opvallend fenomeen is dat volgens de beredenering van de auteur de'beter bedeelden' in feite slechter af zouden zijn dan de 'gewone man'. Dat blijkt op pagina's 386-387 alwaar hij stelt dat liefdadigheidsinstellingen per dag gemiddeld één pond brood aan de armen verstrekten. De bewoners van het tolhuis (de 'beter bedeelden') te Lobith moesten het daarentegen doen met slechts 0,32 kilogram. Ook stelt De Graaf dat 'Jan Modaal' in goede tijden 1,5 tot 2 liter bier per dag kon consumeren. Voor de inwoners van het tolhuis bedroeg het dagelijkse rantsoen volgens hem niet meer dan 0,88 liter bier en wijn . Waren de armen/ gewone man dan eigenlijk beter af dan de zogenaamde 'beter bedeelden'? Of heeft de schrijver de cijfers verkeerd geïnterpreteerd? Dergelijke misrekeningen hebben ook grote consequenties voor de aantallen gewapende manschappen die volgens hem in de oorlog werden ingezet.
Zijn de hoofdstukken geordend per conflict, de slotbeschouwing is per eeuw ingedeeld. Hierdoor krijgt de lezer een goed inzicht in alle verschillende oorlogen die de Hollanders bijna tegelijkertijd moesten uitvechten. Helaas staat in de slotbeschouwing regelmatig nieuwe informatie, iets wat mijns inziens daar niet thuis hoort.