Een golf van beroering
De omstreden religieuze opwekking in Nederland in het midden van de achttiende eeuw
Joke Spaans (ed.)
176 pp, € 17,-
isbn/issn: 90-6550–641–1

Een golf van beroering

(recensie: Han C. Vrielink)

Op 16 november 1749 preekte de jonge dominee Gerardus Kuypers in Nijkerk over Psalm 72 vers 16: "Is in het land een handvol koren op de hoogten der bergen, de vrucht daarvan zal ruischen als de Libanon". De kerkgangers reageerden hevig op Kuypers’ preek. Ze begonnen onbedaarlijk te huilen en te schreeuwen. In afschuw over hun zonden wierpen sommigen zich wenend ter aarde. Anderen beefden over hun hele lijf. Er waren er die niet meer op hun benen konden blijven staan en uit de kerk gedragen moesten worden. Men smeekte de Here kermend om de genade en barstte daarna uit in psalmgezang wanneer men zich gered voelde door de Heilige Geest.

In de maanden voorafgaand aan de Libanon-preek had Kuypers met grote voortvarendheid openbare catechisaties gehouden en informele nabesprekingen van zijn preken georganiseerd ten huize van vrome gemeenteleden. Hij sprak met lidmaten over hun individuele geloof, een directe en persoonlijke benadering in de zielzorg die toen uiterst nieuw was en enorm aansloeg. Wat precies het verband is geweest tussen deze pastorale activiteiten en de uitbarstingen van religieuze beroering, valt niet meer te achterhalen.

Zeker is echter dat Nijkerk, in de periode 1749 - 1752, het toneel was van een religieus reveil van een omvang die voor de Republiek ongekend was. Overal in het stadje bestudeerde men de bijbel, zong men de psalmen en bemoedigde men elkaar in het bekerings-proces. Kuypers kon het werk al gauw niet meer alleen af, maar predikanten en oefenaars uit alle delen van de Republiek kwamen hem helpen. Nijkerk trok honderden bezoekers, die, thuisgekomen, zorgden voor opwekkingsbewegingen in hun regio. In golven trok zo "het Nieuwkerkse werk", zoals men de opwekkingsbeweging noemde, in de jaren 1749 tot 1752 door het land.

Dat "Nieuwkerkse werk" vormde echter al spoedig ook de aanleiding tot een felle discussie en een zeer omvangrijke pamflettenoorlog. Aanvankelijk stond daarbij nog de vraag centraal of in Nijkerk nu echt de Heilige Geest aan het werk was. Maar weldra ging het steeds meer om de kwestie hoe zulke uitbarstingen van religieus enthousiasme onder het "gewone" kerkvolk konden worden voorkomen, omdat zij als verstoringen van de openbare orde en als een aantasting van de kerkelijke en wereldlijke autoriteit van het establishment werden beschouwd. "Nijkerk" werd steeds minder gezien als het stadje waar de wonderbare opwekking tot groter vroomheid was begonnen en steeds meer als het oord van de "Nijkerkse Beroerten", die zo snel en zo krachtig mogelijk ingedamd moesten worden.

De bundel Een golf van beroering bevat een zevental artikelen van zes auteurs over "Nijkerk". Fred Lieburg behandelt in "De Libanon blijft ruisen. Opwekkingen in Nederland in de gereformeerde traditie" ( p.15 - 38 ) de voorgeschiedenis van de Nijkerkse gebeurtenissen. Daarbij wijst hij erop hoe onder de vrij oppervlakkige en formalistische gereformeerde religie "een vrome subcultuur" groeide, die al in de zeventiende eeuw de bron vormde van opwekkingsbewegingen. Niet de opwekkingsbeweging in Nijkerk was nieuw, maar de grote discussie daarover. Daarom pleit Lieburg ervoor om in het Nederlandse onderzoek naar de opwekkingen uit te gaan van de latente aanwezigheid van deze piëtistische subcultuur. In alle protestantse landen bestond nnamelijk zo’n subcultuur waarin het draaide om de "toe-eigening van het heil".

Joke Spaans schreef de inleiding van de bundel en twee interessante artikelen. In "Veranderende vroomheid" ( p 79 - 96 ) geeft zij een heldere uiteenzetting van hoe de opwekkingsbeweging werd ingebed in de protestantse traditie. Evenals Lieburg verklaart Spaans het ontstaan van de vroomheidsbewegingen uit de onvrede met de publieke kerk en de "civil religion". Deze onvrede uitte zich al in de zeventiende eeuw in het ontstaan van informele godsdienstige gezelschappen, die huiscatechisaties, oefeningen of conventikels werden genoemd. De publieke kerk stond zeer argwanend tegenover deze conventikels. Synoden riepen nogal eens de hulp in van de magistraten om conventikels te verbieden. Toch groeide het aantal conventikels sterk. Zij vonden hun aanhang voornamelijk in de hogere sociale milieus. Interessant is nu dat "het Nieuwkerkse werk" niet in conventikels, maar in de publieke ruimte van de kerk werd verricht en niet zozeer door lieden van stand, maar door gewone gelovigen. Spaans acht het mogelijk dat Kuypers c.s. in Nijkerk en elders bewust een bekeringsproces met het daarbij behorende religieuze vocabulaire gestimuleerd hebben, als een vorm van democratisering van dat bekeringsproces en aansluitend bij het verlichte ideaal van volksonderwijs. Al in 1750 zou Kuypers dan, in deze visie, teruggeschrokken zijn toen de opwekkingsbeweging kenmerken ging vertonen van een sociaal protest tegen de door de publieke kerk ondersteunde hiërarchische sociale ordening. Interessante hypotheses, die de aanzet kunnen geven tot nader onderzoek.

Joris van Eijnatten voert in "Droefheid in Nederland" (p.97 - 118) Johannes Stinstra ten tonele, die, met enkele andere Friese opiniemakers, de Nijkerkse bekeringen bestreed vanuit het concept van een nieuwe maatschappelijke orde, gebaseerd op de gedachte dat redelijke mensen in staat waren zelfstandig religieuze denkbeelden te ontwikkelen. Tegenover de oude sociale orde, waarvoor de invloedrijke Leidse theoloog Johannes van den Honert in zijn bestrijding van "Nijkerk" in het krijt trad, stelden de Friezen, dat die oude, door de publieke kerk ondersteunde, maatschappelijke orde zelf schuldig was aan de Nijkerkse uitwassen, omdat zij "door gebrekkig onderwijs en achterlijke godsdienstigheid aanleiding gaf tot treurnis en droefheid, tot exclusieve ingevingen en fanatisme, en daarmee tot gevaarlijke emotionaliteit en de tirannie van lompe, onbeschaafde oefenaars" (p. 117). Grondslag van de maatschappelijke orde was, volgens Stinstra c.s., niet het gezag van publieke instellingen als de kerk, maar de overtuiging van het individu. Daarmee legden zij de bijl aan de wortel van het religieuze bestel.

Peter van Rooden toont in "De communicatieve ruimtes van de Nijkerkse beroeringen" (p. 125 - 151) aan dat geschriften als die van Stinstra nog geen rol speelden in de officiële discussie in 1750 rond "Nijkerk", gedomineerd en ge-orkestreerd als die werd door de representant van de confessionele staat, Johannes van den Honert. Wel hadden, volgens Van Rooden, de opvattingen van Stinstra c.s. de toekomst: vijftig jaar later was het denkbeeld dat godsdienst privézaak was, gemeengoed geworden. Van Rooden maakt tevens aannemelijk dat Van den Honert ook de man was die stadhouder Willem IV mobiliseerde tot actie tegen "het Nieuwkerse werk", waardoor Kuypers al in 1750 afstand nam van de "beroeringen".

Een golf van beroering biedt de lezer veel interessants, veel meer dan in dit bestek kan worden aangegeven. Toch mist men een poging tot synthese. De bundel geeft enige aanzetten tot een meer systematische benadering van het "Nieuwkerkse werk", maar ik betwijfel zeer of die voor een voortgezet onderzoek voldoende zijn. Nu moet, volgens de inleiding, het register mede dienen om de samenhangen tussen de artikelen beter zichtbaar te maken. Die noodoplossing is bepaald onvoldoende. Het boek had gewonnen bij een strakkere redactie. Bepaald storend is het ontbreken van elke informatie over de auteurs; de lezer moet maar raden vanuit welke discipline zij "Nijkerk" bekijken.

Han C. Vrielink