Geschiedenis doet het goed de laatste jaren. Geruchtmakende rapporten en artikelen over het gebrek aan historische kennis van de Nederlander in het algemeen en het Tweede Kamerlid in het bijzonder hebben bijgedragen aan een klimaat waarin het voor uitgevers weer interessant werd om de geschiedenis te ontsluiten voor het grote publiek.
Uitgeverij Verloren speelt daarbij een belangrijke rol, mede dankzij de serie Verloren Verleden, waarvan inmiddels veertien deeltjes zijn uitgekomen. Het concept van deze serie is doeltreffend eenvoudig: oude reputaties, vaderlandse mythes en tot cliché verworden gebeurtenissen uit het verleden worden aan de hand van de nieuwste inzichten vakkundig afgestoft, ontdaan van allerlei ideologische franje en vervolgens met gevoel voor zowel de anecdote als het grote gebaar opgedist. Het stokje van Oldenbarnevelt is nummer 14 in deze lovenswaardige reeks, en heeft als onderwerp de in het verleden zowel mateloos bewonderde als diep verguisde landsadvocaat van Holland, Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619), onder wiens leiding Holland uitgroeide tot verreweg het machtigste gewest van de Republiek, alvorens hij letterlijk zijn hoofd verloor in de naar burgeroorlog neigende religieuze twisten binnen de hervormde kerk in de jaren 1610-1618.
Ook dit deeltje is verfrissend; smeuïge anecdotes en een consequent volgehouden grote lijn wisselen elkaar af. Janssens begint bij het einde met een beschrijving van de terechtstelling van Oldenbarnevelt en wat daarbij omging. Beeldend wordt beschreven hoe Oldenbarnevelt niet kon slapen in de nacht voor zijn dood, en dat hij moest wachten voor de deur van de rechtszaal, omdat hij te vroeg was en de rechters er nog niet waren. Ook onze voorouders hadden blijkbaar soms moeite hun bed uit te komen. Het moment supreme was snel voorbij; Oldenbarnevelt werd met een slag onthoofd, en had daarbij meer geluk dan bijvoorbeeld Maria Stuart in Engeland, waar de beul drie keer moest toeslaan alvorens haar hoofd van de nek was gescheiden. De stijl is aangenaam lichtvoetig, en Oldenbarnevelt is er niet de cerebrale icoon die sommige historici - vaak om politiek-ideologische redenen - van hem gemaakt hebben, maar een man van vlees en bloed. Janssens nuanceert het nog altijd gangbare beeld van Oldenbarnevelt, als de zielige bejaarde staatsman die in opdracht van een steenharde Maurits het tijdige met het eeuwige moest verwisselen, aanzienlijk. Dat Oldenbarnevelt een belangrijk staatsman was, zal elke historicus beamen, maar een heilige was hij niet. Zijn minder aangename kanten worden niet verbloemd, maar wel verklaard, zoals zijn creativiteit in de omgang met het dubieuze verleden van zijn familie; zijn vader 'Simpele Gerrit' was een notoire dronkelap, en zijn broer en zussen waren nu ook niet de meest voorbeeldige types. In een tijd waarin de reputatie van een familie zeer belangrijk was, speelde dit ongetwijfeld een rol bij zijn verheerlijking van zijn voorgeslacht, waarbij hij zelfs een 'middeleeuws' drieluikje liet schilderen als 'bewijs' van zijn adellijke afstamming. Verder gaat Janssens uitgebreid in op Oldenbarnevelt als handige politicus, die voortdurend de grenzen van zijn bevoegdheden - en die van zijn werkgevers, de Staten van Holland - oprekte, en onder andere de jonge stadhouder Maurits als pion naar voren schoof om landvoogd Leicester buiten spel te zetten. Oldenbarnevelt veranderde eigenhandig resoluties als dat in zijn kraam te pas kwam - steeds met het belang van Holland voor ogen. Op die manier bevestigde hij het Hollandse overwicht in de Republiek, en slaagde hij erin de staatkundige structuur van de Republiek duurzaam te beïnvloeden. Maar Oldenbarnevelt was weliswaar een belangrijk staatsman, hij maakte ook belangrijke, en uiteindelijk fatale beoordelingsfouten. Zo vertoonde hij maar weinig staatsmanskunst in de omgang met het conflict dat als de Bestandstwisten de geschiedenis is ingegaan. Janssens maakt aannemelijk dat hij zich fataal vergiste in de reikwijdte van het conflict, en het zelfs op scherp zette, waardoor burgeroorlog een reële optie werd. Mijns inziens mogen Nederlandse historici dan ook wel wat kritischer kijken naar de rol van Oldenbarnevelt en zijn werkgevers in dezen; uiteindelijk was het toch echt Maurits, in opdracht van de Staten-Generaal, die het dreigende gevaar van een burgeroorlog wist af te wenden. Zover had Oldenbarnevelt het niet hoeven laten komen: Janssens geeft duidelijk aan dat persoonlijk antagonisme tussen de stadhouder en de landsadvocaat al aanwijsbaar is in 1607, en Maurits' latere standpunt in de Bestandstwisten was ook voor tijdgenoten al duidelijk zichtbaar in 1610. Het starre standpunt van de Hollandse regenten en hun landsadvocaat in de Bestandstwisten geeft geen blijk van groot inzicht in de verhoudingen in de Republiek en plaatst vraagtekens bij het vermeende vermogen tot 'schikken en plooien' van de Hollandse regenten. Daar zouden historici zich wel eens wat meer rekenschap van mogen geven.
Dat neemt niet weg dat de terechtstelling van Oldenbarnevelt al controversieel was voordat hij had plaatsgevonden. De Oranjes waren zelf sterk verdeeld, met Maurits' stiefmoeder Louise de Coligny als pleitbezorgster van Oldenbarnevelt, die openlijk stelling nam tegen het doodvonnis. Zowel Maurits als Oldenbarnevelt weigerden echter voor de ander te buigen. De afloop is bekend. Dat Oldenbarnevelt uiteindelijk als morele winnaar uit de bus kwam, doordat Vondel hem jarenlang prees in zijn toneelstukken, is duidelijk; Vondels pen bleek uiteindelijk machtiger dan het beulszwaard. Maurits' reputatie is dit nooit te boven gekomen. De kwestie bleef historici verdelen, zelfs nog na 1954, toen koningin Juliana het standbeeld van Oldenbarnevelt in Den Haag onthulde.
Wel maakt Janssens af en toe gebruik van wat onorthodox taalgebruik. Zo spreekt hij twee keer van 'blikken die dezelfde kant opwijzen', terwijl men toch meestal spreekt van 'neuzen die in dezelfde richting wijzen'; ook spreekt hij van 'klaagverhalen' in plaats van klachten of klaagzangen. Het gebruik van termen als 'oogappel' van koningin Elisabeth voor Leicester en 'Maurits' lievelingen' voor de contra-remonstrantse regenten van na 1618 is mijns inziens ook wat ongelukkig, een voorbeeld van een beetje te ver doorgedreven popularisering. Dit soort termen schept een verkeerd beeld; Leicester was niet alleen maar de favoriet van Elisabeth, zoals vaak wordt gesuggereerd, maar op basis van zijn afkomst en vermogen een zelfstandige factor in de Engelse politiek, en de omschrijving 'Maurits' lievelingen' suggereert een andere relatie tussen de prins en de nieuwe regenten dan eigenlijk het geval was. Er waren regenten onder hen wier verknochtheid aan de stadhouder op z'n zachtst gezegd zwak was, en dat Maurits hen in het zadel had geholpen, wil niet zeggen dat zijn aanhangers klakkeloos zijn politiek volgden. Ook na 1618 botsten de regenten dikwijls met de stadhouder.
Dergelijke details daargelaten is dit boekje een uitstekende introductie in het leven van Oldenbarnevelt en de complexe gebeurtenissen in de Republiek in de jaren 1580-1620.