De Jeep in Nederland
J.W. Hoogendoorn
€ 29.95
isbn/issn: 902883527

De Jeep in Nederland

(recensie: Jur Kingma)

Tot de archetypische iconen van de Tweede Wereldoorlog behoort de jeep. Een kleine eenvoudige auto die vooral voor verkennings- en communicatieactiviteiten was ontworpen. Het voertuig bleek op vele manieren en voor vele doelen bruikbaar. Na de oorlog vervulden de door de geallieerde legers afgedankte jeeps een belangrijke rol bij de economische en militaire wederopbouw van West-Europa.

Er is weinig geschreven over de rol van afgedankt materieel van de krijgsmacht bij het economisch herstel van Nederland na de Tweede Wereldoorlog. Over de rol van de jeep bij de wederopbouw van krijgsmacht en economie in Nederland is nu een boek verschenen. Het is op de eerste plaats een kijkboek bestemd voor de liefhebbers van oldtimers; klassieke voertuigen. Het boek zal zeker appelleren aan het 'keep them rolling' gevoel van veel Nederlanders die met een zekere vertedering naar oude auto's kijken en soms massaal uitlopen om naar optochten van oude legervoertuigen te kijken. Vooral als dit gepaard gaat met een vorm van heropvoering (re-enactment) van gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog.

De jeep als manusje-van-alles

Echter ook voor anderen is dit boek interessant. Na een caleidoscopische inleiding met veel afbeeldingen van de jeep tijdens en na de Bevrijding volgt de geschiedenis van de firma H.C.L. Sieberg te Amsterdam, de importeur van jeeps. De eerste jeeps kwamen uit een Nederlandse 'dump'. Men probeerde deze wagens o.a. in te zetten in de Wieringermeer ter leniging van het tekort aan tractoren. Later werden de jeeps aangekocht uit Canadese surplusdumps in Nederland. Er wordt in het boek af en toe een tipje van de sluier opgelicht rond wild-west-praktijken die in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog in de handel met legermateriaal voorkwamen.

Vanaf 1947 kocht Sieberg ook jeeps aan uit dumps in Frankrijk.

Na het staken van de militaire productie in 1945 werden in de U.S.A. jeeps voor civiele doelen gebouwd. Deze werden in Nederland bekend als vredesjeep. Zij konden worden gebruikt als trekker, vervoermiddel of aandrijfbron van landbouwmachines. Het ministerie van landbouw importeerde vierhonderd van deze jeeps. Vanwege het deviezengebrek ging de firma Sieberg vanaf 1948 zelf vredesjeeps assembleren. De komst van de Marshallhulp maakte het mogelijk weer rechtstreeks jeeps uit de USA of via België te importeren.

Vanaf 1953 werden de jeeps gemaakt bij de Nederlandse Kaizer-Frazer fabriek in Rotterdam.

Ook de landmacht maakte bij haar wederopbouw op ruime schaal gebruik van jeeps. Men beschikte eind 1946 over 1153 jeeps. Door het KNIL werden in Indonesië grote aantallen jeeps ingezet. In eigen beheer werden een aantal jeeps van bepantsering voorzien. Ook de mariniers beschikten over zo'n twee honderd jeeps. Bij de Nederlandse defensie werd de jeep ook ingezet als brandweerauto, sneeuwploeg, brancardwagen, reddingswagen enz. Eind 1963 werd de laatste jeep uit dienst genomen.

Het tweede deel van het boek gaat over veelzijdige toepassingen van de jeep. Bijvoorbeeld in de landbouw als trekker en als melkmachine. Op grote schaal was er de inzet als brandweerwagen en politieauto. Ook bedrijven vonden allerlei toepassingen voor deze auto. De populariteit van de jeep leidde in 1948 tot het lied De Jeep van Jansen van Toon Hermans. In 1972 werd de Nederlandse Vereniging Instandhouding Historische Militaire voertuigen 'Keep them rolling' opgericht. Bezitters van gerestaureerde jeeps konden hiervan lid worden. Het boek vermeldt niet hoeveel gerestaureerde jeeps er nu nog zijn in Nederland. Een aantal Nederlandse musea heeft een jeep in de collectie.

Rol uitgespeeld

Opvallend is dat de rol van de jeep in het economisch verkeer vrij snel was uitgespeeld. Dat gold ook voor de Amerikaanse legervrachtwagens. De Amerikaanse Liberty-schepen vervulden nog een belangrijke rol in de internationale zeevaart tot 1970. De Victory-schepen en T2 tankers zelfs tot 1970. De DC 3 Dakota vervulde tot in de jaren tachtig nog een economische rol in de luchtvaart. Op dit soort vergelijkingen gaat het boek niet in. Maar het is wel een interessante vraagstelling waarom in de ene sector van de economie overbodig legermaterieel zo'n belangrijke rol speelde en in de andere sector niet. Een deel van de verklaring zal er mogelijk in zitten dat de Amerikaanse legervoertuigen benzinemotoren hadden. Benzine was duur in Europa. Reeds voor de oorlog waren er in Nederland vrachtwagens die werden aangedreven door dieselmotoren. Deze trend zette zich na de oorlog door. De Amerikaanse wagens die op benzine reden waren te duur voor de Europese economie. Ik hoop dat er nog eens een academische studie komt naar de rol van overtollig legermaterieel bij de wederopbouw van Europa. Dit mooi uitgegeven boek heeft dan de weg daarvoor geplaveid.