Financiële innovaties en Italië zullen vandaag de dag niet gauw met elkaar geassocieerd worden, maar ooit was dat anders. In de vijftiende en zestiende eeuw leerden de Nederlanders - zowel die uit het Zuiden als uit het Noorden - de kneepjes van bijvoorbeeld de dubbele boekhouding (gescheiden rekeningen van inkomsten en uitgaven) van de Italiaanse kooplui en bankiers die zich hadden gevestigd in Brugge en Antwerpen. Nederlandse kooplui trokken naar Italië om daar in de grote handelscentra Genua, Venetië en Florence kennis op te doen van de Italiaanse verworvenheden. Tal van financiële begrippen in het Nederlands - woorden als bruto, netto, conto, kassa en bank - zijn ontleend aan het Italiaans en hebben zich in onze taal gehandhaafd tot op de dag van vandaag. De Republiek en later Engeland werden in de zeventiende eeuw de trendsetters op financieel gebied, maar bouwden voort op de Italiaanse erfenis.
De Noord-Italiaanse vorstendommen en republieken waren al vroeg belangrijke handelspartners voor de Nederlanden. Kennis van het Italiaans was lange tijd dus belangrijk voor elke koopman met enige internationale ambitie - zoals vandaag de dag een zakenman zonder kennis van het Engels een pover figuur zou slaan. In de regel werd die kennis in de praktijk opgedaan, zonder de hulp van geschreven teksten. Een van de Zuid-Nederlandse kooplui in Venetië liet het daar echter niet bij, en schreef - waarschijnlijk voor privé-gebruik tijdens een stage bij een van de grote handelskantoren aldaar - een boekje met als eerste doel om het leren van Italiaans te vergemakkelijken en als tweede doel het zich eigen maken van de koopmansethiek van de late middeleeuwen: het gespreksboekje. Het was tot ver in de zeventiende eeuw niet ongebruikelijk dat jonge Nederlandse kooplieden hun opleiding tot koopman met een Italiaanse stage bekroonden.
Het gespreksboekje berust in de British Library in Londen, waar het voor het eerst werd opgemerkt door Vlaamse geleerden in 1895, maar bleef vervolgens nog bijna een eeuw veronachtzaamd op de planken liggen totdat Italianiste José de Bruijn-van der Helm er in 1992 op werd geattendeerd. Zij nam tenslotte het initiatief tot uitgave in druk van dit unieke werkje. Er bestaan meer van dergelijke gespreksboekjes, maar dit is het enige in het Middelnederlands. Alleen dat al rechtvaardigt de uitgave, naast de waarde die de publicatie heeft voor historici die zich bezighouden met de handelsgeschiedenis van de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd.
Het boek bestaat uit drie delen: een beschrijving van het handschrift, waarin de inhoud, de fysieke staat van het handschrift en de talen waarin het gesteld is, worden beschreven; de context van het ontstaan van het handschrift, waarin wordt ingegaan op de handelsrelaties tussen Italië en de Nederlanden en de vorming van de koopman - zowel praktisch als ethisch; en de teksteditie, met de vertaling van het Middelnederlands in hedendaags Nederlands en het Venetiaans in modern Italiaans.
De teksteditie neemt het grootste deel van het boek in beslag en is rijkelijk geannoteerd om de talloze verwijzingen naar bijvoorbeeld de Bijbel, die de moderne lezer waarschijnlijk zouden ontgaan, te documenteren en historisch en geografisch het een en ander te verduidelijken. De tweetalige vertaling is geen overbodige luxe, want niet alleen het Middelnederlands verschilt aanzienlijk van het moderne Nederlands, in Italië is de situatie vaak niet veel beter. Soms verschillen oud en nieuw Italiaans zelfs meer dan Middelnederlands en modern Nederlands: ‘Averte toy ochi della femine’ (Keret u ogen van den wiven) is bijvoorbeeld in modern Italiaans ‘Distogli gli occhi dalle donne’ (Keer uw ogen af van de vrouwen) (blz. 148-149). De verschillende lokale varianten van het Italiaans hebben zich weten te handhaven tot de dag van vandaag, en zijn soms onverstaanbaar voor Italianen uit andere streken. Het Venetiaans neemt bovendien nog een aparte plaats in door de afwijkende manier waarop persoonsnamen vaak werden geschreven.
De tekst van het boekje is voor een groot deel in de vorm van een dialoog geschreven tussen verschillende fictieve kooplieden, meestal een Zuid-Nederlander en een Italiaan, waarin adviezen worden uitgewisseld met betrekking tot alles wat voor een koopman van belang is, varierend van waar de beste handelswaar te vinden is tot het advies om toch vooral niet verliefd te worden; verliefdheid brengt de koopman uit evenwicht, en dat is niet goed voor de handel. Niet alleen een taalgids dus, maar ook een handleiding voor succesvol koopmanschap, kortom, in meerdere opzichten een nuttig naslagwerk voor een aankomend koopman.
In de inleidende delen over respectievelijk het handschrift zelf en de ontstaansgeschiedenis wordt het gespreksboekje grondig geanalyseerd: zowel de fysieke toestand van het handschrift als oorsprong en doel ervan komen uitgebreid aan de orde. Van de gebruikte inkt tot en met de eigendomsgeschiedenis: wie de inleiding heeft gelezen, kan het handschrift bijna voor zich zien zonder ooit een blik op het origineel te hebben geworpen. Een koopman in Venetië is dan ook een voorbeeldige teksteditie.
Het werk is duidelijk bestemd voor de specialist: nachtkastjeslectuur is het uitdrukkelijk niet. Ook in het onderwerp geïnteresseerde Italianen zullen specialisten moeten zijn: de editie is, op de Italiaanse teksten na, geheel in het Nederlands. Maar het gespreksboekje is in elk geval een stuk toegankelijker geworden nu de inhoud ook buiten de British Library bestudeerd kan worden.
Drs. Henk Looijesteijn
e-mail: HLooijesteijn@zonnet.nl