Predikant en toerist
Het dagboek van Joannes Vollenhove, Engeland, 17 mei-30 oktober 1674
224 pp, € 19
isbn/issn: 90-6550-636-5

Predikant en toerist

(recensie: W. Pelt)

G.R.W. Dibbets studeerde Nederlandse taal- en letterkunde in Nijmegen. In 1968 promoveerde hij op een studie over een van de oudste Nederlandse spellingsboekjes: de Nederduitse Orthographie van Pontus de Heuiter (1581). Hij heeft zich vooral bezig gehouden met de geschiedenis van de Nederlandse taalkunde in de zestiende tot en met de achttiende eeuw en met het uitgeven van 'literaire' en taalkundige teksten uit de zeventiende eeuw.

Zijn onderzoek strekt zich thans uit over twee gebieden: de geschiedenis van de Nederlandse spraakkunst in de achttiende eeuw en de culturele geschiedenis van Nederland in de zeventiende eeuw. Wat het tweede gebied betreft, concentreert hij zich sinds 1990 op de Zwolse en Haagse predikant Johannes Vollenhove (1631-1708), door tijdgenoten beschouwd als een evenknie van Vondel. De editie van de briefwisseling van Vollenhove vordert gestaag. Hij bereidt een (inleidende) biografie voor en bewerkt het resterende brievenmateriaal.

In het kader van dit onderzoek past de uitgave van dit Journael. Volgens de bewerker in zijn Woord Vooraf is dit boek in de eerste plaats bedoeld om de lezer van Vollenhove’s brieven, gedichten en preken een duidelijker beeld te geven van diens persoonlijkheid. Omdat het Journael tevens een beeld schetst van de positie van een predikant in de zeventiende eeuw en de gang van zaken in een gezantschap, acht Dibbets de tekst "ook niet van belang ontbloot voor historici".

De uitgave heeft een inleiding van 50 pagina’s gevolgd door 152 pagina’s Journael met voetnoten. De inleiding schetst bondig de context van de missie, stelt de deelnemers voor en bespreekt wat dit dagboek ons leert over Vollenhove en zijn taalgebruik.

Het gezantschap van vier ambassadeurs kreeg van de Staten-Generaal de opdracht mee om het Verdrag van Westminster, dat op 19 februari 1674 een einde maakte aan de Derde Engelse Oorlog (1672-1674) tussen de Republiek en Engeland, nader uit te werken. Volgens de algemene richtlijnen werden aan de ambassadeurs secretarissen en ander personeel toegevoegd, in totaal minstens 32 personen, waaronder een predikant. Dibbets stelt de ambassadeurs onder leiding van Van Beuningen aan de lezer voor. Rijkelijke citaten uit correspondentie verhalen hoe Vollenhove van zijn kerkeraad verlof kreeg deel te nemen aan het gezantschap.

Uit korte samenvattingen van delen van het Journael blijkt dat jarenlange studie Dibbets kennelijk een inzicht in Vollenhove's persoonlijkheid heeft gegeven dat moeilijk te controleren is. Zo zou uit enkele vrij korte beschrijvingen, die mij tijdens het lezen van het dagboek niet speciaal waren opgevallen, zijn belangstelling voor tuinen moeten blijken, en uit een losse opmerking dat twee dames te paard langskomen, zijn afkeer van vrouwen die paardrijden. De volgende 15 pagina’s over Vollenhove’s taalgebruik zullen neerlandici meer aanspreken dan historici.

Dibbets karakteriseert de positie van de predikant in het gezantschap als in de subtop, en dat is voor een dagboekschrijver een goede positie: hij staat bij de ceremoniën op de tweede rij en heeft tijdens de besprekingen van de gezanten alle tijd om stad en land te verkennen. Van het predikantschap blijkt slechts op zaterdag en zondag: zaterdag studeren op de zondagse preek, zondag een vermelding van de bijbeltekst waarover hij preekt en een opmerking over het aantal toehoorders, een wekelijks vierregelig refrein. Ook in maatschappelijke zin behoort hij tot de subtop: zijn zwager is stadssecretaris van Zwolle, zijn zoon wordt schout van Wijhe.

Het woord "toerist" is raak gekozen in de titel van dit boek. Vollenhove wandelt graag en doet daar uitvoerig verslag van. Indien enigszins mogelijk bezoekt hij paleizen en landhuizen en hij vindt veel mooi. De liefhebber van Engeland herkent de plaatsen die nog steeds populaire bezienswaardigheden zijn: London Bridge, Pall Mall, Windsor Castle, Eton College, Hampton Court. Het landschap is wat meer bebost dan tegenwoordig, en vaak komt Vollenhove een jachtstoet tegen; maar ook het platteland is over driehonderd jaar herkenbaar, al zal tegenwoordig iemand die geen Engels spreekt, zich niet zo vaak kunnen redden met Latijn als Vollenhove.

Het Journael is rijkelijk van voetnoten voorzien. Dibbets heeft vrijwel alle plaatsnamen - ondanks een vaak zeer afwijkende spelling - geïdentificeerd, bijna alle persoonsnamen zijn geannoteerd met geboorte- en sterfjaar en plaats, en vaak met biografische details. Hij heeft ook veel moeite gedaan de genoemde kunstwerken te identificeren, maar ondanks een keur van informanten zijn deze identificaties nog vaak onzeker. Heel boeiend zijn de in lange noten toegevoegde parallelplaatsen uit contemporaine dagboeken over beschreven gebeurtenissen en plaatsen, die elkaar meestal wederzijds bevestigen. Jammer is dat in deze noten geen woorden zijn verklaard, terwijl dat voor de tekst van het Journael in de voetnoten zeer verregaand is gedaan: is het echt nodig om "te leur gesteld" te vertalen met: in hun verwachtingen bedrogen, en "leuning" met balustrade? Ik herinner me nog dat op de lagere school mij het woord trottoir is uitgelegd met stoep, hier verklaart een voetnoot het woord stoep met trottoir.

Bij twee noten heb ik twijfels. Is "Clared" echt kruidenwijn ? Het huidige woord claret betekent Bordeaux-wijn. En zoals wel vaker, noodt het woord "ongetwijfeld" tot nadenken: is de identificatie van twee in goud gebonden boeken in de kapel van Windsor Castle op pg 96 met een missaal en een lectorium in een Anglicaanse kerk echt niet aan twijfel onderhevig? Ik zou eerder aan de Bijbel en het Book of Common Prayer denken.

In de eerste helft van het dagboek wordt uitgebreid verhaald over allerlei ceremonies, excursies en uitstapjes. Gedurende de tweede periode zijn de aantekeningen veel summierder. Of dat kwam doordat zijn zoon hem in die tijd vergezelde of doordat hij Engels probeerde te leren, is niet duidelijk, maar ook komt in deze periode vaak de vermelding voor dat een brief naar huis niet af is. Uit niets blijkt dat hij in deze tijd geen tweedaagse werkweek zou hebben gehad.

Het boek wordt afgesloten met tekstkritische aantekeningen, bijlagen met twee brieven van ambassadeur Van Beuningen aan raadspensionaris Fagel, en registers op familienamen, plaatsnamen en zaken.

Het dagboek zal zowel de lezer die geinteresseerd is in elites als wie belangstelling heeft voor de zeventiende eeuw aanspreken als een doorkijkje hoe een buitenlander en buitenstaander in een half jaar rondkijkt in het Engeland van die tijd. Wie wat te weten wil komen over de Restauratie van Charles II en de woelige tijd in Engeland waarin dit gezantschap plaatsvond, komt echter wel veel te weten in de noten, maar niet in de tekst van Vollenhove. Het schijnt langs hem heen te zijn gegaan, wat geen verbazing hoeft te wekken wanneer we bedenken dat hij geen Engels sprak.

Drs. W. Pelt

e-mail: Wpelt@wanadoo.nl