Het wil maar niet lukken om in Nederland een serieuze discussie over de monarchie van de grond te krijgen, ook al bestaan er - nu alweer een paar jaar - maar liefst twee Republikeinse Genootschappen, en al heeft de partnerkeuze van de Prins van Oranje tot de nodige heisa geleid. Wie enige historische kennis van zaken heeft, moet in ieder geval zijn opgevallen dat kennis van de geschiedenis zelden een rol speelde in de discussies, en dat die discussies van de weeromstuit door de regering gerust genegeerd konden worden - bijvoorbeeld de volstrekt achterlijke discussie over de vraag of Maxima nu wel of niet koningin mag gaan heten als Beatrix besluit haar kroon in de wilgen te hangen. Niet alleen heten vrouwen van koningen al eeuwen lang koningin - net zoals de vrouw van een boer nog altijd boerin heet - maar bovendien kon iedereen met enige rudimentaire kennis van de Europese staatsvormen weten dat alle gekroonde mannen in de Europese Unie echtgenotes hebben met van hun eigen titel afgeleide titels (Koning Juan Carlos en Koningin Sophia van Spanje, Koning Harald en Koningin Sonja van Noorwegen, Koning Carl Gustav en Koningin Silvia van Zweden, Koning Albert en Koningin Paola van België, en ook Groothertog Hendrik en Groothertogin Maria Tereza van Luxemburg). Dat Nederland dus internationaal de risee zou zijn als Maxima geen koningin mocht worden, speelde al evenmin een rol in deze ongeïnformeerde, provinciale discussie, waarvan de uitslag al bij voorbaat vast stond. Een nutteloze discussie dus, en om Hare Majesteit te parafraseren: de domheid regeert over de vaderlandse pers. En in het parlement, want daar werden in deze kwestie soms de onnozelste vragen gesteld.
Ik zal ook maar niets zeggen over het oorverdovend zwijgen van de prominente vaderlandse historici, die tijdens dit debat blijkbaar allemaal in Argentinië zaten, en waarvan geen de moeite nam om met een historisch machtswoord een einde te maken aan deze non-discussie. Ik zal mij maar verder niet uitspreken over de lamentabele historische kennis van de gemiddelde Nederlandse opinion maker, want daar worden u en ik maar depressief van. Bovendien is dit is een boekrecensie, en geen filippica tegen de luiheid van de hedendaagse journalisten en parlementariërs.
In elk geval moeten zij, voor zij weer ongeïnformeerde flauwekul te berde brengen, het boek van Coos Huijsen lezen. In de eerste plaats omdat Huijsen de eerste is die een serieus weerwoord poogt te bieden na alle republikeinse publicitaire stormen die de laatste jaren met enige regelmaat opsteken. Huijsen (1940) die voormalig tweede kamerlid voor achtereenvolgens de CHU en de PvdA, en - belangrijker nog - historicus is, betracht dan ook een verademende distantie in zijn traktaat over het feit dat de Oranjes, die het hier al meer dan vierhonderd jaar in het centrum van de macht uithouden, en vanaf 1813 zelfs permanent het hoofd van de regering vormen. Een volbloed monarchist is Huijsen allerminst, ook al laat hij er geen twijfel over bestaan dat hij in de Nederlandse context de voorkeur geeft aan een Oranjemonarchie. De Nederlanders zijn geneigd tot republicanisme, maar dan wel met Oranjes: een paar jaar geleden verklaarde een grote meerderheid in een opiniepeiling Beatrix tot president te kiezen als Nederland een republiek zou worden. Nog niet zo heel lang geleden verklaarde Prins Claus zelfs dat Nederland eigenlijk een republiek met een erfelijk staatshoofd was, een uitspraak die door UvA-hoogleraar Piet de Rooy onderschreven werd. Huijsens boek was al af voordat Prins Claus deze uitspraak deed, maar zijn betoog komt feitelijk op hetzelfde neer. Hij verklaart de solide positie van de Oranjekoningen uit de geheel eigensoortige mythe die aan de Oranjes is verbonden: de Oranjes hebben altijd gegolden als de kampioenen van de man in de straat tegen de heren regenten, en hebben bovendien ook nog eens de faam twee revoluties op hun naam te hebben: niet alleen leidde Willem de Zwijger de eerste grote Europese revolutie - voorbeeld voor zowel de Engelsen als de Amerikanen en de Fransen - zijn achterkleinzoon Willem III deed het nog eens dunnetjes over door schoonpapa van de troon te stoten, daarmee het primaat van de macht definitief in handen van het Engelse parlement leggend. Willem III wordt door Huijsen beschouwd als de grootste Oranje, en de enige van de familie die zich ontpopte tot politicus van wereldformaat en de absolutistische pretenties van de Franse koning duurzaam tot staan bracht.
Huijsen meent dat de Oranjes met het adagium dat de bestuurders er zijn voor het volk en niet andersom een onverwoestbare mission statement hebben om ook in het verenigd Europa een rol van betekenis te spelen, ook al zal die rol meer cultureel-historisch en symbolisch dan politiek worden. De Haagse politiek wordt immers steeds irrelevanter voor de Europese besluitvorming en hoe Nederland wordt ingericht. Naar Huijsens mening doen de Oranjes er verstandig aan daar rekening mee te houden. Willem-Alexander leek het in elk geval te beseffen toen hij voorspelde niet zo'n dossiervreter-koning te worden als zijn moeder. Zijn keuze om zich te profileren als watermanager is bovendien niet alleen oer-Hollands, het is ook in internationaal opzicht een zeer goede public relations-strategie gebleken. Een invulling van het koningschap als cultureel symbool en internationaal pleitbezorger van Nederlandse verworvenheden heeft de toekomst, aldus Huijsen. Huijsen raadt de Oranjes wel aan een grotere openheid te betrachten, niet om net zoals de Britse buren de vuile was buiten te hangen - tot de tampons aan toe - maar om te vermijden dat de niet in elk opzicht geslaagde eerste media-optredens van de Prins van Oranje een terugkerend refrein vormen. Verkrampte kroonprinsen maken een ongunstige indruk. Een Fortuyn hoeft Willem-Alexander niet te worden. Decorum en distantie horen erbij, maar menselijkheid ook. Een meer ontspannen relatie met de media luidt het advies van Huijsen.
Het is de auteur niet alleen te doen om de Oranje mythe en haar aantrekkingskracht te verklaren, maar ook om te pleiten voor het handhaven van de Oranjes als erfelijke staatshoofden. Er is welbeschouwd maar één valide argument tegen de monarchale staatsvorm, en dat is dat het ontegenzeggelijk democratischer is om een staatshoofd te kiezen, en dat erfopvolging in een democratische staat strikt genomen niet thuis hoort. Huijsen vindt dat echter een fundamentalistisch argument, getuigend van een extreem rationalisme met een hoog abstractieniveau en weinig gevoel voor de werkelijkheid. Een samenleving is geen optelsom van individuele belangen; het appelleert aan het universele verlangen ergens bij te horen dat de individuele leefwereld overstijgt. Het koningschap kan zo'n verbindende factor, zijn, ook (of misschien juist) in een dynamische samenleving. Bovendien wijst Huijsen er op dat republieken geen alleenrecht hebben op democratie, en dat de Noordwest-Europese koninkrijken in dat opzicht in de regel beter functioneren dan sommige republieken in de Europese Unie.
Huijsen heeft een elegante en erudiete apologie voor de Oranjemonarchie geschreven. Ook wie de zaak van de republiek is toegedaan, doet er goed aan zijn boek te lezen, al is het maar omdat studies van enige substantie over de Nederlandse monarchie schaars zijn. Huijsen biedt bovendien een goed onderbouwde visie. Wellicht dat er nu eens over zinvoller dingen kan worden gediscussieerd dan over de vraag of Maxima koningin of prinses zou moeten gaan heten.