Het epos van Gilgamesh
Herman Vanstiphout (ed.)
302 pp, € 24.5
isbn/issn: 9058751015

Het epos van Gilgamesh

(recensie: Maarten van der Werf)

De tijd vóór de Klassieke Oudheid krijgt in ons geschiedenisonderwijs in het algemeen weinig aandacht. Mogelijk wordt er wat aandacht besteed aan oude Egypte of aan de Myceners en Kretenzers, maar de culturen van Mesopotamië lopen al helemaal niet in de gaten. Misschien wordt er een lesje of twee besteed aan hun ontstaan, of worden ze in verband gebracht met het ontstaan van de eerste steden, of met de overgang van jagen en verzamelen naar akkerbouw. Deze beperkte aandacht doet echter geen recht aan de langdurige en rijke geschiedenis van het Midden-Oosten vóór de Klassieke Oudheid.

Het is op zichzelf vrij logisch dat er in het onderwijs meer aandacht wordt besteed aan de Klassieke Oudheid. De beschikbare tijd voor de geschiedenisles is sowieso nogal beperkt en de invloed van de Grieken en Romeinen is zonder meer groter en directer dan die van de oude culturen van het Midden-Oosten. Toch is dat jammer. Niet alleen ligt in het Midden-Oosten de wortel van de georganiseerde en dichtbevolkte gemeenschappen die van zulk groot belang geweest zijn voor de ontwikkeling van Eurazië, er zijn ook daadwerkelijk rudimenten te vinden van maatschappelijke processen die intermenselijke relaties bepalen. De bronnen worden vaak gekenmerkt door een bijna onschuldig aandoende schaamteloosheid waarmee handelingen en gebeurtenissen worden geregistreerd. De dramatiek die dat tot gevolg heeft is duidelijk voelbaar in het epos van Gilgamesh.

Het epos van Gilgamesh is het oudste literaire werk dat we hebben. Het kwam tot stand in de periode tussen ongeveer 2150 v. Chr. en 1850 v. Chr., toen het zijn uiteindelijke vorm kreeg. Er zijn verschillende versies bekend. Deze hebben ons bereikt via kleitabletten uit verschillende landstreken en talen. Blijkbaar was het van oorsprong Soemerische verhaal zo universeel dat het door verscheidene volkeren werd overgenomen en in verscheidene talen werd vertaald.

Gilgamesh is een heldenepos. Het vertelt het relaas van - jazeker - Gilgamesh, de Koning van de Soemerische stadstaat Uruk, een machtig man, een halfgod, mooi, sterk en heldhaftig, maar ook vol van hoogmoed. Hij onderdrukt zijn volk: hij voert steeds oorlog en hij misbruikt zijn macht om de mannen van Uruk te commanderen en de vrouwen te bezitten:

In Uruk-de-Schaapsstal waart hij steeds rond,

Stoer doende als een wilde stier met opgeheven hoofd.

De aanval van zijn wapen is onweerstaanbaar;

zijn gezellen staan onophoudelijk onder zijn bevel.

Steeds weer valt hij de jongemannen van Uruk lastig;

Gilgamesh laat geen zoon over aan zijn vader;

Dag en nacht wordt zijn onderdrukking vreselijker.

En dat is dan Gilgamesh, de vorst van de talrijke mensheid!

Hij is de herder van Uruk-de-Schaapsstal;

Maar Gilgamesh laat geen dochter over aan haar moeder!

De vrouwen brachten hun klachten aan de Godinnen

Zij brachten hun klachten voor hen:

Machtig, verheven en sterk moge hij zijn, maar

Gilgamesh laat geen meisje aan haar bruidegom,

Noch de dochter van een krijger, noch de geliefde van een jongeman!

(tablet I, vers 63-77; tekstkritische notatie niet overgenomen)

De bevolking beklaagt zich dus bij de goden, die besluiten om Gilgamesh een lesje te leren: zij maken Enkidu. Deze Enkidu is in kracht de gelijke van Gilgamesh, maar hij leeft in de wildernis tussen de dieren.

Door een droom komt Gilgamesh achter Enkidu’s bestaan en wordt nieuwsgierig naar hem. Hij verzint een list om Enkidu te lokken. Hij stuurt het meisje Samhat, ‘zij die seksuele vreugde schenkt, ontvangt, en is’, op hem af die hem op een niet mis te verstane manier verleidt en uitput. Het taalgebruik is weinig verhullend, simpel en effectief:

Samhat maakte haar lendendoek los

En ontblootte haar geslacht; hij genoot van haar charmes

Zij gaf zich volledig en nam zijn levenskracht in zich op.

Zij spreidde haar kleed uit en lag op haar;

Zij verrichtte aan hem de vrouwenkunst;

Zijn wellust liefkoosde en omarmde haar.

Zes dagen, zeven nachten was Enkidu in bronst en bedreef de liefde met Samhat.

Pas toen hij verzadigd was van haar charmes,

Keek hij om naar zijn kudde.

Maar toen zij Enkidu zagen, renden ze weg;

De hele kudde van de steppe wendde zich af.

Enkidu had al zijn krachten verspild, zijn lichaam was slap,

Zijn benen waren verlamd, terwijl de kudde wegvluchtte.

Enkidu was zwak en kon niet meer rennen als voorheen,

Maar nu had hij inzicht en breed verstand!

(tablet I, vers 188-202; tekstkritische notatie niet overgenomen)

Enkidu is nu geen wezen meer van de wildernis. Samhat neemt hem mee naar Uruk, waar hij Gilgamesh ontmoet. Enkidu durft zich als enige tegen Gilgamesh uit te spreken en de twee krachtpatsers worstelen met elkaar. Echter, omdat ze even sterk zijn komt er geen winnaar uit de strijd. De twee helden sluiten vriendschap en gedurende een groot deel van het verhaal zullen ze samen optrekken.

Gilgamesh’ hybris keert zich nu niet meer tegen zijn volk, maar tegen de goden. Ze trekken er op uit om de heilige ceders om te gaan hakken. Hoewel Enkidu Gilgamesh’ enkele keren tracht over te halen om terug te keren, wil de laatste doorzetten. Enkidu gaat mee. Gezamenlijk verslaan zij het monster dat de heilige ceders bewaakt en kappen ze de hoogste van de heilige bomen.

Met deze heldendaad wekt Gilgamesh de begeerte van de godin Ishtar, die hem tot haar minnaar wil maken. Opnieuw verzet Gilgamesh zich tegen de goddelijke wil: hij wijst haar af en wijst haar er op weinig subtiele wijze op dat haar vorige minnaars zonder uitzondering tragisch eindigden. Ishtar is buiten zichzelf van woede en stuurt de hemelstier op Uruk af om het land en de stad te verwoesten, maar Gilgamesh en Enkidu doden het beest. Ze snijden het in stukken en Gilgamesh gooit zelfs een poot van het dier naar het hoofd van Ishtar.

Hiermee zijn de helden te ver gegaan. De goden besluiten dat een van beide moet sterven. De keus valt op Enkidu. Hij sterft en Gilgamesh is ontroostbaar. Met Enkidu’s dood verliest hij niet alleen zijn vriend, hij wordt ook geconfronteerd met de consequenties van zijn daden: verzet tegen de Goden blijft niet ongestraft: zonder Gilgamesh’ hoogmoed was Enkidu waarschijnlijk nog in leven. Daarnaast confronteert de dood van zijn vriend hem met zijn eigen sterfelijkheid. Nog steeds in verzet, gaat Gilgamesh op zoek naar de plant van onsterfelijkheid.

Tijdens zijn zoektocht ontmoet Gilgamesh Ut-Napishtim, de enige onsterfelijke mens op aarde. Hij vertelt Gilgamesh dat de goden niet zullen toestaan dat een tweede mens onsterfelijk zal worden. Hij probeert Gilgamesh duidelijk te maken dat hij zich moet schikken in zijn lot. Ieder mens is tenslotte sterfelijk. Bovendien heeft Gilgamesh het relatief goed getroffen: hij is mooi, sterk en als koning van Uruk een machtig man.

Toch geeft Gilgamesh nog niet op. Ut-Napishtim vertelt hem waar de plant is en Gilgamesh duikt hem op. Echter, op de terugweg naar Uruk verorbert een slang de plant: de goden staan dus inderdaad niet toe dat Gilgamesh onsterfelijk wordt. Dan legt Gilgamesh zich uiteindelijk neer bij zijn lot. Hij keert terug naar Uruk om zijn lotsbestemming te volgen. Hij dient zijn taak te volbrengen: de taak om een rechtvaardig heerser van Uruk te zijn voor de tijd die hem gegeven is.

Hoewel het voor de hand ligt, leent Gilgamesh zich slechts in beperkte mate voor een vergelijking met Heracles. Hoewel beide halfgoden met hun lichaamskracht overwinnen in weerwil van de goden, is Heracles veel meer de speelbal van de goden dan Gilgamesh. Heracles is slachtoffer van zijn lot, Gilgamesh’ lot is zelfverkozen. Bovendien is het verhaal van Heracles veel tragischer dan dat van Gilgamesh.

Een vergelijking met de Homerische epen is echter wel op zijn plaats. We zien dat het epos meer overeenkomsten vertoont met de Odyssee dan met de Ilias. Het laatste is het relaas van een veldtocht. Daarbij staat de onderlinge interactie tussen verscheidene hoofdfiguren evenzeer centraal als het gevecht. Bij het epos van Gilgamesh staat, net als bij de Odyssee, de individuele queeste centraal: de terugweg van Odysseus naar zijn huis, zijn haard en die van Gilgamesh naar het eeuwige leven.

Het epos van Gilgamesh is echter veel individualistischer en introspectiever dan dat van Odysseus: Odysseus strijdt tegen tegenwerking van buitenaf om materiële zaken terug te krijgen die hem door derden zijn afgenomen: zijn vrouw, zijn kind, zijn erfdeel. Dit is bij Gilgamesh niet aan de orde. Zijn verhaal representeert een menselijke ontwikkeling, een zoektocht naar het zelf en de verzoening van de mens met de uiterste consequentie van het mens zijn. De hovaardige Gilgamesh komt op zijn lange tocht uiteindelijk toch slechts zichzelf tegen: hij komt erachter dat hij zijn uiterste lot niet kan ontlopen, dat ook hij uiteindelijk zal sterven. Dat is universeel en herkenbaar. Daarom blijft het epos aanspreken.

Zowel uitgave als de vertaling doen eer aan de schoonheid van het verhaal. Het boek zelf ziet er goed verzorgd uit, met een mooie, grote letter en een rustige bladspiegel. De inleidende hoofdstukken bieden meer dan voldoende achtergrondinformatie voordat de werkelijke tekst begint. Het taalgebruik van de vertaler is enigszins gedragen zonder schade te doen aan de directheid van het woordgebruik in de originele tekst. De op zichzelf prettig leesbare tekst oogt echter lastiger dan hij is. Dat komt voornamelijk door een behoorlijk aantal tekstkritische tekens in de tekst en door een nogal uitgebreid notenapparaat. De tekens zijn echter nauwelijks storend en de noten zijn verhelderend. Daarmee maakt deze mooie uitgave een prachtig verhaal toegankelijk voor bijna iedere geïnteresseerde lezer.

Maarten van der Werf

e-mail: Brujah@dds.nl