Geschiedenis van Holland
Deel I: tot 1572
Thimo de Nijs, Eelco Beukers, Thimo de Nijs (ed.), Eelco Beukers (ed.)
324 pp, € 25
isbn/issn: 90-6550-682-9

Geschiedenis van Holland

(recensie: Henk Looijesteijn)

Holland en Nederland zijn niet alleen in de ogen van buitenlanders synoniem. De meeste inwoners van Holland - voor de duidelijkheid, het grondgebied van de noordelijke en zuidelijke provincie van die naam - zullen zich niet zo gauw aanduiden als 'Hollander', zoals de inwoners van andere provincies zich vaak wel met hun regionale identiteit aanduiden: zij noemen zich bijvoorbeeld Friezen, Zeeuwen, Brabanders en Limburgers. Inwoners van de beide Hollanden zullen zich eerder Amsterdammer of Rotterdammer, Westfries of Zaankanter noemen, want van vereenzelviging met het grotere geheel van Holland is meestal geen sprake. Dat gebrek aan identiteitsbeleving heeft ook zijn repercussies gehad op gewestelijk historisch gebied. Sommige provincies hebben al veertig jaar geleden een provinciale geschiedenis gekregen, maar Holland heeft daar lang op moeten wachten. Want heeft Holland wel een Hollandse identiteit? Hoe 'Hollands' is een identiteit die in de praktijk door de Hollanders zelf vooral als 'Nederlands' wordt gezien? Algemeen Beschaafd Nederlands heet te zijn afgeleid van het 'dialect' van Haarlem, een Hollandse variant van het Nederlands dus, en het blijft voor Nederlanders ten noorden van de Zuid-Hollandse Eilanden en ten westen van Utrecht vaak een beetje wennen, die rest van Nederland. Die rest van Nederland heeft omgekeerd weer een beetje moeite met de vanzelfsprekendheid waarmee de Hollander zijn manier van doen en spreken tot ABN verklaart, en niet geheel ten onrechte. Zo merkte ik begin juli in de trein van Ventimiglia naar Amsterdam, in een coupé vol Belgen, dat wat ik beschouwde als keurig Nederlands als 'noordelijk dialect' werd ervaren door een tweetalige Brusselse. Als geboren Hollander merk je pas buiten Holland dat wat je gewoon vindt en zelfs als norm beschouwt, helemaal niet zo gewoon is. Nu is dat niet ongebruikelijk: het geldt natuurlijk ook voor sprekers van The Queen's English, WASPs in Amerika, Parijzenaars en Han-Chinezen, voor elke inwoner van het centrum van een bepaalde taalkundige eenheid. En ook is het heel gebruikelijk dat de periferie zich daartegen afzet, en een eigen identiteit cultiveert ten opzichte van het centrum. In het centrum bestaat daar geen noodzaak toe, en wordt de eigen identiteit vaak als de normerende ervaren. Identity is in the eye of the beholder. Maar heeft Holland daarom geen aparte identiteit? Of in ieder geval gehad? Of dan tenminste specifieke 'Hollandse' historische ontwikkelingen? Om op die vraag een antwoord te kunnen geven, is dan eindelijk een provinciale geschiedenis van Holland opgezet, waarvan het eerste deel nu uit is, en het tweede binnenkort zal verschijnen. Of die Hollandse identiteit uiteindelijk valt te identificeren, moet nog blijken als alle vier de delen zijn gepubliceerd. De auteurs van het eerste, Middeleeuwse deel hebben het - naar ik vermoed - waarschijnlijk een stuk makkelijker dan de auteurs van de nog komende delen. Holland is immers een product van de Middeleeuwen, voortgekomen uit geografische en staatkundige omstandigheden die de vorming van een zelfstandig graafschap in de hand werkten. Het verwijden van de zeegaten zowel ten noorden als ten zuiden van Holland beperkte in zekere zin de actieradius van de Hollandse graven, ook al probeerden ze ook met wisselend succes Zeeland, Utrecht en Friesland tot hun domeinen te maken. De Middeleeuwen zijn ook het tijdperk dat Hollanders in eerste instantie niet verder keken dan de eigen gewestelijke grenzen - pas in de zestiende eeuw zou daar geleidelijk verandering in komen en ging men zich zien als onderdeel van een groter geheel, de Nederlanden.

Holland is Holland door een groot aantal ontwikkelingen die tot de Gouden Eeuw leidden, maar waarvan de wortels vaak tot ver in de Middeleeuwen reikten. Waterbeheersing, scheepvaart en urbanisering bijvoorbeeld, waren al prominente karakteristieken van Holland toen het nog een relatief perifeer gebied was. Tegelijkertijd wordt uit dit deel ook duidelijk dat ook in de Middeleeuwen het Hollanderschap niet zo belangrijk was voor de identiteit: het graafschap bestond uit tal van kleinere geografische en staatkundige eenheden, en de graven moesten heel wat slag leveren voor ze bijvoorbeeld Noord-Holland boven het IJ onder de duim kregen. Floris V slaagde daar pas in 1289 in. In het rivierengebied en de Zeeuwse delta duurde de strijd nog langer, en waren de grenzen in voortdurende ontwikkeling tot ver in de vijftiende eeuw. Hollander voelde men zich vooral tegenover buitenstaanders, en het is wellicht tekenend dat het besef Hollander te zijn vooral duidelijk waarneembaar werd in de veertiende en vijftiende eeuw, toen de inheemse dynastie was uitgestorven, en achtereenvolgens de Franstalige graven van Henegouwen en de Duitstalige hertogen van Beieren over Holland gingen regeren.

De (een)wording van Holland is in feite een van de rode draden van dit eerste deel. De auteurs bieden in hun respectieve stukken een nieuw, op de modernste inzichten gefundeerd, beeld van deze 'eenwording' van Holland. Sommige hoofdstukken zijn meer 'vernieuwend' dan andere, omdat de stand van de wetenschap in sommige gevallen meer vooruit is gegaan dan elders - zo biedt hoofdstuk 2 dankzij de snelle vooruitgang van de archeologische en historisch-geografische kennis van Holland een zeer interessant en vernieuwend beeld van de wording van het Hollandse landschap in de vroege middeleeuwen, de bewoningsgeschiedenis en de staatkundige eenheden in het gebied. Maar ook voor de hoofdstukken waarvoor minder spectaculaire recente kennisvermeerdering valt aan te wijzen, geldt dat ze ongemeen vernieuwend zijn - nooit eerder zijn economie, cultuur en religie in een duidelijk overkoepelend Hollands kader geplaatst.

Zeer interessant vond ik zelf het hoofdstuk over de vroegste geschiedenis van Holland, toen er eigenlijk geen sprake was van Holland, maar van een aantal Friese gouwen. De kracht van dit hoofdstuk is onder andere de interpretatie van de vloed van archeologische gegevens van de laatste vier decennia, die de vroegste geschiedenis van Nederland grondig veranderen. Zo wijzen de auteurs Bazelmans, Dijkstra en De Koning er bijvoorbeeld op dat niet het huidige Friesland maar het Zuid-Hollands rivierengebied waarschijnlijk de machtsbasis was van de Friese heersers Aldgisl en Redbad, en trekken ze de vermeende continuïteit van het 'Friese volk' in twijfel: tussen de Friezen uit de Romeinse tijd en die van de vroege Middeleeuwen bestaat een gat van eeuwen waarin er nauwelijks sprake van bewoning was in het gebied. De Friezen van Aldgisl en Redbad zouden hun naam gekregen hebben van de Franken, die hen zo noemden op basis van hun Romeinse erfenis - net zoals bijvoorbeeld de Welshmen van Wales, die door de Engelsen wealh, oftewel vreemdelingen werden genoemd, maar zichzelf Brythones en later Cymru noemden. In werkelijkheid waren de vroegmiddeleeuwse Friezen niet verwant aan hun Romeinse naamgenoten, maar aan de Angelsaksen. En zo zijn er meer nieuwe inzichten over de (voor)geschiedenis van Holland die hier voor het eerst in samenhang gepresenteerd worden.

Wel betwijfel ik of de Karolingische geschiedenis ook voor een dergelijke revisie in aanmerking komt: zo promoveren de auteurs de hofmeier van het Frankische rijk, Karel Martel onderaan blz. 64 tot keizer. Nu was Karel Martel wel de machtigste man van het rijk, maar hij was niet eens koning - het keizerschap werd voor een Frankische heerser pas een optie toen de Paus in 797 weigerde het regime van keizerin Irene te erkennen. Maar goed, zo'n zeldzame slip of the pen is wel weer amusant en moet de auteurs van zo'n vernieuwend stuk over de Hollandse geschiedenis maar niet euvel worden geduid.

Het voert te ver om hier elk hoofdstuk uitvoerig te gaan bespreken. Bijzonder vlot geschreven vond ik het hoofdstuk van Hoppenbrouwers over de Hollandse economie in de Middeleeuwen, en de slotbeschouwing van Blockmans zeer verhelderend. De hoofdstukken van Mostert over religie en verschriftelijking in Holland en van Van Bueren en Verbij-Schillings over de cultuur van Holland vond ik in 'Hollands' opzicht minder helder, maar dat ligt niet zozeer aan de stijl van de auteurs als wel aan het deficit van de bronnen. De auteurs moesten derhalve noodgedwongen hun blikveld verruimen tot de gehele Noordelijke Nederlanden. Vooral de beeldende kunsten in Holland hebben zwaar geleden tijdens de Beeldenstorm, zodat veel materiaal verloren is gegaan en het moeilijk is om hier al een eigen Hollandse inbreng te traceren. Verder was religie in de Middeleeuwen natuurlijk nauwelijks een regionale zaak. Voor beide hoofdstukken geldt wel dat de Hollandse contouren aan het einde van de beschreven periode - de vijftiende en zestiende eeuw - duidelijker worden.

Dit eerste deel van de Geschiedenis van Holland acht ik over vrijwel de gehele linie zeer geslaagd, maar wel miste ik een (verkorte) stamboom van de graven. Holland is immers vooral Holland omdat de graven deze gebieden tot een geheel smeedden in tal van oorlogen en oorlogjes. Dat deden ze natuurlijk in de eerste plaats ter meerdere eer en glorie van zichzelf, maar het zijn wel hun ambities geweest die hebben bepaald dat Amstelland en het Gooi werden ontfutseld aan de bisschop van Utrecht, Waterland van een zelfstandig gebied onderdeel van Holland werd, en dat West-Friesland geen 'boerenrepubliek' is gebleven zoals Friesland zelf. Bovendien werd Holland door de graven gerepresenteerd op een manier die nu niet meer voorkomt: wanneer er trammelant in de familie was, dan had het graafschap een probleem, en het was de laatste dynastieke crisis, die Holland als een rijpe appel in Bourgondische schoot deed vallen, waardoor de eenwording van de Nederlanden op gang kwam. Antheun Janse geeft in zijn hoofdstuk over de politieke geschiedenis de graven natuurlijk genoeg aandacht, maar voor wie de gravenlinie niet zo paraat heeft als bijvoorbeeld ondergetekende zou een lijst of stamboom van de graven achterin het boek veel verduidelijken. Voor een historicus is zoiets natuurlijk overbodig, en voor degenen die de graven nog in hun hoofd moesten stampen ook, maar voor al die generaties van na de Mammoetwet? Om nog maar te zwijgen van nieuwe Nederlanders. De fragmentstambomen in Janses hoofdstuk geven wel de knelpunten aan in de dynastieke opvolging, maar een totaaloverzicht was naar mijn mening toch wel op z'n plaats geweest. Het Rapport De Rooy voorziet dat dergelijke chronologische hulpmiddelen nodig zullen worden om de onwetende kinders een besef van tijd mee te geven; en omdat de Geschiedenis van Holland me best bruikbaar lijkt voor historisch onderwijs, zou zo'n totaaloverzicht ook daarvoor best handig zijn. Zeker omdat de Geschiedenis van Holland zich duidelijk richt op een groter publiek dan de academische historici.

Dit eerste deel is zeer fraai vormgegeven, met uiterst leesbare letter, interessante kaderteksten en prachtige illustraties - waarvoor duidelijk kosten noch moeite gespaard zijn - en de teksten zelf zijn ook zeer leesbaar. De prachtige en duidelijke kaartjes vind ik helemaal geweldig, al is het maar omdat die in de regel een soort sluitpost zijn waardoor auteurs zich noodgedwongen bezondigen aan soms oerlelijke en slecht leesbare kaartjes (zo presteerde de 'cartograaf' van een boek van mijn Engelse opdrachtgever Mike Dash het om Vlieland te verbasteren tot het uiterst originele en nogal medicinaal klinkende 'Vlielorol'... Tsja). Deze publieksvriendelijke Geschiedenis van Holland nodigt daardoor uit tot bladeren tijdens een verloren uur, af en toe eens een bijschrift, dan weer eens een kader lezend, en kaartjes vergelijkend. Het handzame formaat garandeert bovendien, dat je je tenminste geen breuk hoeft te sjouwen, waardoor ook in trein en bus van de Hollandse geschiedenis kennis kan worden genomen - geen overbodige luxe in deze hectische tijden. Deze Geschiedenis van Holland verdient mede daarom een plaatsje in de boekenkast van elke breed geïnteresseerde en algemeen beschaafde Hollander, zeker als de volgende delen eenzelfde niveau halen als dit eerste.