De Sint Laurens in de Steigers
Bouwen, beheren en restaureren van de Alkmaarse Grote Kerk
Peter Bitter (ed.), Leo Noordegraaf (ed.)
286 pp, € 25
isbn/issn: 90-6550-198-3

De Sint Laurens in de Steigers

(recensie: Philip M. Bosscher)

Binnen de Alkmaarse Historische Reeks is dit het tweede boek dat het licht zag naar aanleiding van de voltooiing van de tweede restauratie die één van de belangrijkste laatgotische monumenten in Holland tijdens de 20e eeuw onderging. De eerste bundel over deze restauratie verscheen in 1996 als deel X van dezelfde reeks; dat deel betrof vooral nog aanwezige of verdwenen interieurelementen, zoals het hoogaltaarschilderij van Maerten van Heemskerck, nu in het Zweedse Linköping, en het grote orgel.

In deze nieuwe bundel gaat de Alkmaarse stadsarcheoloog Bitter aan de hand van geschreven en gedrukte bronnen alsook archeologische gegevens uitvoerig in op de geschiedenis van de voorgangers van het gebouw. Daarbij slaagt hij erin een aantal raadsels op te lossen en, bij voorbeeld, aan te tonen dat er inderdaad naast de oude Sint Laurens een tweede kerk, gewijd aan Sint Matthijs, heeft gestaan..Hij moet echter ook erkennen dat er ‘nieuwe vragen’ zijn gerezen (p.77).

In een tweede artikel gaat Bitter gedetailleerd in op het begraven in de kerk door de eeuwen heen, waarbij hij vooral gebruik maakt van de resultaten van het onderzoek dat in 1994-1995 onder de vloer heeft plaatsgehad. Uitvoerig komt de kleding aan de orde, althans de resten daarvan, die in diverse grafkisten werd aangetroffen. Opvallend is dat vele mannen begraven werden in overkleding die sterk ‘versleten en gerepareerd’ was. Onder de Republiek werden ook niet-hervormden in de bidplaatsen van de ‘publieke kerk ‘ begraven, maar het is curieus is dat in deze pruikentijd alleen in de graven van twee priesters pruiken zijn gevonden. Belangrijk is wat de auteur mededeelt over gebruiken bij de lijkstatie en de ter aarde bestelling. Zelfs het gebruik van speciale rouwserviezen, zoals te Alkmaar in een beerput gevonden, komt aan de orde.

H.W. Jacobi, conservator aan het Koninklijk Penningkabinet, behandelt de vondst van 52 Nederlandse zilveren munten, de jongste uit 1677, die in de bovengrond bij de grafkisten zijn aangetroffen. Onzeker blijft of het hier gaat om een grafgift. Wel staat vast dat deze kleine zilverschat bij de vorming al een ‘flinke waarde’ moet hebben gehad.

Het artikel van P.Verhoeven, hoofd van de Afdeling Monumentenzorg en Archeologie van de Gemeente Alkmaar, heeft uw recensent enigszins teleurgesteld. Niettegenstaande de titel waarin gewaagd wordt van ‘restauratie’ in enkelvoud, pretendeert het beide 20e-eeuwse restauratiecampagnes te behandelen. Ik ben getuige geweest van het einde der restauratie van de jaren 1923/1949. Inderdaad is een boeiende foto uit die tijd opgenomen waarop de viering van het dak tijdelijk zonder dakruiter is (ik moest toen denken aan de timmerman die ik op zekere dag zag zitten, schrijlings op de nok van het schip). Gaarne zou ik echter wat meer vernomen hebben over de discussies betreffende het al dan niet ontpleisteren van de binnenmuren en de (her)inrichting van het koor. Vooral die inrichting is interessant, omdat daarbij het naar huidige inzichten rampzalige plan-Baart de la Faille aan de orde kwam. Deze architect wilde vóór het koorhek een zware avondmaalstafel plaatsen en erboven een soort triomfkruis ophangen. En dat in een gebouw met een even gave als fraaie ‘calvinistische’ inrichting!

Pakkend is het robuuste taalgebruik in het informatieve artikel van de restauratiedeskundige W. Haakma Wagenaar over ‘Het in 1885 verdonkeremaande gewelf uit de Sint Laurenskerk’. Het gaat hier om ongeveer tweederde van het gewelfbeschot uit het noordertransept, dat in 2000 door het Rijksmuseum, waar het decennialang zonder onderzoek te hebben ondergaan, opgeslagen was geweest, in zijn kelders werd herontdekt en teruggegeven, zoals al eerder gebeurd was met de schildering van het Laatste Oordeel op het koorgewelf.

Aan dit boek is duidelijk veel zorg besteed. Verschrijvingen en drukfouten komen weinig voor (met de ‘Sint Donatiuskerk’ te Brugge, vermeld op p.33, wordt wel de in de Napoleontische tijd verdwenen Sint Donatiaanskathedraal bedoeld). Historici zijn soms wat slordig met de bijschriften bij de afbeeldingen in hun werk. Dat is helaas ook bij dit boek weer het geval. De afbeeldingen op p. 59 zijn geen reproducties van prenten maar van tekeningen.

Dr.Ph. M. Bosscher

Sumatrastraat 11

1782 CM Den Helder