Dit is het vierde deel in de serie ‘Egmondse Studiën’, gewijd aan het spirituele en culturele erfgoed van de ‘Regale Abdij' die zo’n bijzondere plaats inneemt in de geschiedenis van het middeleeuwse Holland. Voor de gebruikers is een groot gemak dat de titels van alle in voorgaande delen opgenomen bijdragen worden vermeld in een bijlage. Bovendien laat de redacteur in een overigens wat chaotisch eerste hoofdstuk de belangrijkste literatuur die in de twintigste eeuw over de abdij verscheen de revue passeren.
C.L.Verkerk schrijft over het 10e-eeuwse ‘gouden altaar’ van de Egmondse abdijkerk en zijn schenkers, graaf Dirk II van West-Friesland en gravin Hildegarde. Waarschijnlijk was dit een antependium of voorzetstuk, dat later als retabel op de altaartafel van het hoogaltaar werd geplaatst. Met behulp van afbeeldingen van bewaard gebleven exemplaren, zoals te Klosterneuburg en in de Venetiaanse San Marco, geeft hij een idee hoe dit imposante kunstwerk er moet hebben uitgezien. Hij maakt duidelijk dat het niet alleen als een wijgeschenk moet worden beschouwd maar ook als een element van propaganda voor de "afkomst, macht en rijkdom" van de schenkers (p.28).
E.C. Dijkhof zet in zijn bijdrage over de Hollandse grafelijke kanselarij en het Egmondse scriptorium uiteen hoe de relatie tussen deze beide tot ver in de 13e eeuw een zeer nauwe is geweest, zelfs zodanig dat soms van een personele unie kon worden gesproken
J.P. Gumbert behandelt aan de hand van onder meer rekeningposten de aankoop van boeken onder abt Jan de Weent (1381-1404). In een volgende bijdrage behandelt hij een Euclides-handschrift dat ooit in de Egmondse kloosterboekerij berustte en via de bibliotheek van John Moore, bisschop van Ely, terechtkwam in de universiteitsbibliotheek van Cambridge.
M. Gumbert-Hepp bezorgt een uitgave van een geschrift van Willem (uw recensent kent hem beter als ‘Willelmus’) Procurator over de mirakelen van St.Adelbert naar de 16e-eeuwse versie die in het Alkmaarse Regionaal Archief berust.
J. de Loos toont middels een onderzoek dat hier en daar doet denken aan een (overigens wat saaie) detectiveroman aan, dat twee liturgische handschriften die men lang met de Egmonder abdij in verband heeft gebracht, afkomstig zijn uit Rijnsburg, het andere - en later ontstane - huisklooster van de Hollandse graven.
De laatste bijdrage, wederom van de hand van Vis, handelt over de 16e-eeuwse Egmondse kloosterrekeningen als bron voor medische historie en muziekgeschiedenis. Hier valt het licht vooral op Pieter van Foreest, de latere lijfarts van Willem van Oranje, die veelvuldig vanuit deze abdij is geconsulteertd, en op de orgels in de abdijkerk. Op p.156 poneert de auteur de stelling dat de kunstzinnige abt Meinard Man (1509-1526) een positief heeft laten bouwen door Jan van Covelen of Covelents, de bouwer van het nog bestaande kleine orgel in de Alkmaarse Sint Laurens.
Alle bijdragen in dit zorgzaam uitgegeven boekje zijn van goede tot voortreffelijke kwaliteit. Zij vermeerderen stellig in hoge mate onze kennis omtrent het belangrijke geestelijke centrum dat de abdij van Egmond in de middeleeuwen is geweest.
Dr.Ph. M. Bosscher
Sumatrastraat 11
1782 CM Den Helder