'Nomen est omen', de welhaast achttiende-eeuwse, langademige titel is inderdaad een voorteken: het boek van Christiaens en Evers lijdt aan breedvoerigheid en nodeloze herhalingen, maar bovenal aan overlading, aan te lange en te weinig terzake doende uitweidingen. Geen wonder dat de schrijvers dan ook 144 pagina's aan "inleiding" nodig hebben om 34 brieven toe te lichten.
Steven Jan van Geuns ( 1767 - 1795), student te Harderwijk, correspondeerde in de jaren 1784 - 1788 met zijn broer Jakob, die werkzaam was op een handelskantoor in Amsterdam. In zijn brieven beschreef Steven Jan het wel en wee van familieleden, van zijn kennissen en zijn vrienden in Harderwijk. Ook bestelde hij bij Jakob pepermunt en kamisooltjes etc. en verzocht hij zijn broer om sentimentele romans te sturen en er toch vooral voor te zorgen dat papa dat niet te weten kwam. De familie Van Geuns was patriotsgezind en Steven Jan berichtte uiteraard ook over de gebeurtenissen in de stad die samenhingen met de patriottenbeweging in Gelderland. Doch slechts in een aantal van de opgenomen brieven, zeker niet in alle, wordt "de patriottentijd in Harderwijk weerspiegeld". De titel van het boek en de flaptekst wekken wat dat betreft te hoge verwachtingen. In hun "Verantwoording" dikken de auteurs dat nog eens aan, waar zij schrijven : "zijn ( Steven Jans) brieven [bevatten] veel nieuws over de patriottenbeweging in Harderwijk en Gelderland en over de weerslag van de gebeurtenissen op het academieleven " (p.7-8). De brieven die (ten dele) wel wat over de patriottenbeweging zeggen, zijn aardig, maar ook niet meer dan dat. Het gaat daarbij om de reactie van Steven Jan en andere Harderwijkers op de bezetting van Elburg en Hattem door de militie van Willem V. Ook geeft Steven Jan commentaar op de houding van de Harderwijkse magistraten in die kwestie.
De brieven van Jakob van Geuns aan zijn ouders bevatten veel meer informatie over de patriottenbeweging. In Amsterdam zat Jakob dan ook dichter bij het vuur en bovendien was zijn enthousiasme voor de patriotse zaak veel groter dan dat van Steven Jan . Jakobs verslagen van de inval van de Pruisische troepen, de orangistische contrarevolutie en de oranjeterreur van 1787 zijn boeiend.
De inleiding verschaft de lezer allereerst veel informatie over de familie Van Geuns, al wordt het verhaal nogal eens ontsierd door erg veel onnodige uitweidingen: over de hortus botanicus, over het gymnasium, over botanie, over de universiteiten van Leiden en Göttingen etc. Vervolgens behandelen de auteurs de patriottenbeweging in het algemeen, Harderwijk en de Gelderse Academie in de patriottentijd, en tenslotte de patriottenbeweging in Amsterdam in de jaren 1781 - 1787 .
Het hoofdstuk over Harderwijk geeft veel feitelijke informatie over de gebeurtenissen en de personen die in de patriottenstrijd in deze stad een rol speelden. Het is de verdienste van de auteurs hiermee de patriottentijd in Harderwijk te hebben beschreven. Maar op het gebied van historisch onderzoek stellen zij teleur. Zo komen zij bij de vraag, of Harderwijk een patriotse stad was, niet tot nieuwe conclusies, maar volgen ze, zonder verdere uitleg, die uit eerder onderzoek. Illustratief voor hun wijze van argumenteren is de manier waarop zij de kwestie behandelen hoe patriots nu eigenlijk de Harderwijkse studenten waren:
"Hoewel er helaas te weinig materiaal voorhanden is om met zekerheid uit te maken in hoeverre de studenten achter de patriotse denkbeelden stonden, mogen we aannemen dat
velen met de patriotse idealen hebben gesympathiseerd, maar niet met de drijverij van radicalen als Daendels en Rauwenhoff. Het patriotisme van de meesten zal niet politiek maar cultureel van aard zijn geweest. Steven Jan van Geuns en Staring zijn daarvan mooie voorbeelden " (p.95).
Nu is er over de studenten aan de Gelderse Academie van Harderwijk vrijwel niets bekend. Je vraagt je dan toch af waarop de auteurs dan hun aannames baseren 1) dat velen met de patriotse idealen sympathiseerden; 2) dat die studenten niets moesten hebben van "de drijverij van radicalen"; 3) dat hun patriottisme niet politiek maar cultureel van aard was? Bij zo weinig bronnenmateriaal hebben zulke uitspraken geen enkele zin. Omdat we niets weten over de opvattingen van de meerderheid der studenten, slaat de bewering dat Steven Jan en Staring representatief waren voor die meerderheid dan ook nergens op.
Mijn voornaamste bezwaar tegen dit boek is dat de schrijvers de titel : Patriotse Illusies, nergens waar maken. Noch Steven Jan, noch Jakob van Geuns koesterden illusies. Nu stellen de auteurs in hun verantwoording, dat zij de patriottenbeweging willen zien als een brede culturele beweging, gericht op verbetering van de samenleving. Die beweging had de christelijke verlichting en het nationaal gevoel als drijfveren. Volgens Christiaens en Evers vindt pas in de jaren tachtig "een politisering van de hervormingsbeweging plaats die (politieke) patriotten en orangisten tot tegenstanders van elkaar maakt en ertoe leidt dat talrijke patriotsgezinde Nederlanders die de radicalisering niet willen meedragen (sic), zich stilhouden of zelfs het orangistische kamp kiezen". De schrijvers poneren dat, maar zij tonen zo'n splitsing in de patriottenbeweging nergens aan. In hun ogen waren de door de christelijke verlichting geïnspireerde, culturele patriotten de ware, realistische patriotten. De politieke patriotten waren te radicaal, het waren "drijvers" die zich overgaven aan "illusies". Zo eenvoudig lag dat. Ik dacht dat zulk soort geschiedschrijving 'verleden tijd' was, maar ik heb me vergist.
Het boek bevat enige illustraties, noten op vrijwel iedere pagina, een lijst met geraadpleegde bronnen en literatuur en een register van persoonsnamen.