De gevangenen uit Nambu
Een waar geschied verhaal over de VOC in Japan
Reinier Herman Hesselink
256 pp, € 22.95
isbn/issn: 90-5730-130-X

De gevangenen uit Nambu

(recensie: Henk Looijesteijn)

Dat Nederlanders hun eigen geschiedenis slecht kennen, is nu zozeer een cliché geworden, dat men zich kan afvragen of het eigenlijk wel waar is. In Japan schijnt men in ieder geval verzot te zijn op historische romans en tv-drama's, waarvan wij in het westen weinig weet hebben. Japan, voor de duidelijkheid, is langer wel dan niet een bondgenoot van Nederland geweest, ook al is de liefde van Nederlandse zijde sinds 1942 een beetje bekoeld. Maar meer dan twee eeuwen was de VOC-factorij Deshima in Nagasaki de enige officieel erkende opening naar de buitenwereld van het in zich zelf gekeerde Japan, totdat de Amerikanen in 1853 met een paar schoten voor de boeg Japan 'open' braken. De Nederlandse connectie leidde onder andere tot de tak van Japanse wetenschap die zich uitsluitend via Nederlandstalige boeken liet inlichten over de nieuwste ontwikkelingen in Europa. Ook al verflauwde de Japanse belangstelling voor Nederland een beetje nadat ook andere Europese grootmachten zich toegang tot Japan verschaften, de Nederlanders hielden nog lang een warm plekje in de harten van de Japanners, zo ver zelfs dat wel gezegd wordt dat Japan in 1942 met de grootste tegenzin Nederlands Indië aanviel. Holland Village bij Nagasaki bewijst dat de Japanners nog steeds nieuwsgierig zijn naar de Rode Barbaren die zo lang hun enige Europese vrienden waren, en ik heb me laten vertellen dat Japan traditioneel een land is waar relatief veel boeken over de Nederlandse Gouden Eeuw worden gelezen - Japan was na de Engelstalige wereld een van de grootste afnemers van Tulipomania van Mike Dash.

De Japans-Nederlandse vriendschap moest overigens wel wat drempels overwinnen. Wie ooit de serie Shogun (met Richard Chamberlain als de Engelse loods Adams) heeft gezien, heeft heel wat afgehouwen hoofden mogen aanschouwen (dat is althans de indruk die het op mij maakte) en ook Reinier Herman Hesselink benadrukt in zijn boek dat Japan een land was waar de dood altijd vlakbij was. Het shogunaat was een militaire dictatuur, waar het leger de touwtjes in handen had en het samurai-zwaard vlot en vaardig hanteerde zodra er zelfs maar enige vorm van kritiek werd vermoed. Wie in Japan zijn plaats niet kende, maakte het niet lang. De Nederlanders stonden ook al in de zeventiende eeuw bekend om hun botheid, hun vrijmoedige gedrag tegenover meerderen en hun grote mond, maar een kolossale clash of cultures bleef uit omdat de Nederlanders best bereid waren op hun knieën te gaan liggen (met de neus naar de grond, ook nog) voor de kort aangebonden Japanse heersers. Japans zilver was namelijk jaren lang een van de steunpilaren van de VOC-handel.

Dat neemt niet weg dat er nooit moeilijkheden rezen, en een van de belangrijkste episodes uit de Japans-Nederlandse betrekkingen, de Breskens-affaire, draait om dergelijke moeilijkheden. Een deel van de bemanning van het schip Breskens, in 1643 op ontdekkingsreis naar de legendarische Goud- en Zilver Eilanden en Tartarije, werd in het district Nambu aan wal gelokt, gearresteerd en naar het hof van de Shogun in Edo (het tegenwoordige Tokyo) gevoerd. Een van de gevangenen heeft van die onvrijwillige reis door Japan een verslag bijgehouden, dat later aan de gouverneur-generaal werd gestuurd. De Nederlanders waren zich zeer bewust van de losse handen van de Japanners betrof, en verkeerden voortdurend in doodsangst, vooral als ze langs een van de vele executieplaatsen kwamen.

Aangekomen in Edo was de bakufu, de regering van de shogun, nogal in verlegenheid gebracht toen het om Nederlanders bleek te gaan. De Japanners - die in het provinciale Nambu natuurlijk geen Nederlands verstonden, terwijl de Nederlanders geen woord Japans spraken, en geen Portugees of Spaans durfden te spreken - waren danig in verlegenheid gebracht, en hielden zich al gauw vooral bezig met het redden van hun gezicht tegenover de VOC. Dat werd de pro-Nederlandse factie overigens nog knap lastig gemaakt, want de shogun, Tokugawa Iemitsu (1604-1651) was naast xenofoob ook nog eens geestelijk instabiel. Iemitsu wantrouwde de Europeanen en deed zijn best het door de Portugezen en Spanjaarden geïntroduceerde Christendom uit te roeien, wat hem aardig lukte. Hij was er geenszins van overtuigd dat de Nederlanders geen pogingen zouden doen zijn onderdanen te bekeren, en bij ieder bericht van Nederlands-Portugeze vredesbesprekingen vreesde hij voor een Nederlands-Portugeze aanval op Japan. Wat ook niet hielp was de verachting die de Japanse krijgerskaste traditioneel voelde voor kooplieden - de VOC deed weinig moeite te verhullen dat de interesse in Japan primair commercieel was.

Niettemin waren er binnen de bakufu een aantal hooggeplaatste bestuurders die de band met de Nederlanders niet wilden doorsnijden. Die waren sinds 1639 namelijk de enige band met Europa en de verworvenheden van het westen. Nadat de VOC in 1641 gedwongen naar Nagasaki was verhuisd, waren er al wat spanningen geweest, en de gouverneur-generaal had er geen twijfel over laten bestaan dat de VOC tot veel, maar niet alles, was bereid. Het Japanse zilver was best wat kruiperigheid waard, maar de VOC kon desnoods ook wel zonder. De pro-Nederlandse bestuurders zorgden ervoor dat de verstoorde verhoudingen spoedig werden hersteld, terwijl ze daarnaast de fictie in stand hielden dat de bemanning van de Breskens een misdaad had begaan door in Nambu aan land te gaan. De VOC wist donders goed dat dat niet het geval was, en dat de Japanse regering in diplomatiek opzicht een faux pas had gemaakt, maar verkoos zilver voor recht. De VOC ging mee in de fictie, beloofde dat het niet meer zou voorkomen, en ging over tot de orde van de dag - het poldermodel in optima forma. Helaas was de shogun een andere mening toegedaan; hij verwachtte op z'n minst een gezant uit de Republiek die de shogun officieel voor zijn clementie kwam bedanken. Dat ging de VOC te ver, en uiteindelijk bedacht de gouverneur-generaal een diplomatieke charade van jewelste: hij stuurde een doodzieke schoolmeester als 'gezant' naar Japan. De gezant stierf gehoorzaam aan boord van het schip, waarna zijn vervanger de fictie in stand kon houden dat de gezant speciaal voor het bezoek aan Japan uit de Republiek was gekomen. Het duurde niet lang voordat de bakufu begreep hoe de vork werkelijk in de steel zat, maar ze drong niet verder aan, en ontving de 'gezant' met alle pracht en praal. De shogun deed nog even moeilijk, maar legde zich tenslotte bij de feiten neer: de VOC zou niet verder buigen, en de bakufu wilde de betrekkingen spoedig normaliseren. Zowel Japan als de VOC wisten waar ze aan toe waren: de Japanners dat de VOC nooit een zogeheten vazalrelatie zou willen aangaan zoals Japan die met andere Aziatische koninkrijken had - de enige volwaardige diplomatieke relatie in hun ogen - en de VOC dat shoguns er geen been in zagen terug te komen op de beloften van hun voorgangers als dat zo uit kwam.

Reinier Herman Hesselink promoveerde in 1992 aan de Universiteit van Hawaï op de affaire Breskens, en publiceerde vervolgens zijn boek eerst in het Japans (1998) en daarna in het Nederlands (2000). De Nederlandse vertaling heeft nog maar weinig aandacht gekregen in de Nederlandse pers, en dat is jammer, want De gevangenen uit Nambu is een meeslepend en onderhoudend boek. Hesselink vertelt niet alleen een spannend verhaal, maar schetst ook de cultuurschok die de Nederlanders opliepen in de totaal andere wereld die Japan was. Hij benadrukt ook de dubbelzinnigheid van de wederzijdse bronnen: zo verzuimde de bemanning van de Breskens in hun verslag te vermelden dat ze aan land waren gelokt door Japanse courtisanes, terwijl de Japanners sommige compromitterende bijzonderheden uit de kronieken lieten, of hun eigen draai aan de gebeurtenissen gaven om te voorkomen dat de bakufu gezichtsverlies leed. Hesselink laat niet alleen zien dat de tijdgenoten de nodige moeite deden de waarheid te verhullen, maar biedt ook inzicht in de beweegredenen van de leden van de bakufu. Daar in veel oudere publicaties over de VOC de Aziatische achtergrond vaak wat onderbelicht bleef, is Hesselinks boek een waardevolle, niet 'hollandocentrische' aanvulling op de geschiedschrijving van de Japans-Nederlandse betrekkingen.

Wel is het jammer dat in de tekst van het verder voorbeeldig uitgegeven boek een aantal taalfouten zijn geslopen: (kultuur in plaats van cultuur, capitaal in plaats van kapitaal en 'schietgerij in plaats van schietgerei). Wellicht dat in een eventuele tweede druk hier wat aan kan worden gedaan. Dit alles neemt niet weg dat De gevangenen uit Nambu beslist een aanrader is voor iedereen die is geïnteresseerd in de geschiedenis van de Japans-Nederlandse relaties.