Het is dit jaar vier eeuwen geleden, dat de Verenigde Oost Indische Compagnie werd opgericht. Naar aanleiding daarvan verscheen deze bundel, die werd verzorgd door de Stichting Archeologie en Historie SCHI. De bundel bestaat uit bewerkingen van voordrachten die werden gehouden op een symposium van deze stichting in samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Archeologen op 19 0ktober 2001 in Zaandam.
De lezingen werden in drie thema's gegroepeerd: ‘Faciliteiten en infrastructuur’, ‘Forten en factorijen’ en ‘Handel, productie en consumptie’. Deze zijn in het boek gehandhaafd en uitgebreid met een nabeschouwing over het wereldbeeld van de entrepreneurs in de tijd van de Republiek, aan de hand van een beeldengroep en een schilderij, door L.J.Wagenaar, die verbonden is aan het Amsterdams Historisch Museum.
Het is moeilijk een keuze te maken uit de diverse artikelen, die stuk voor stuk de moeite waard zijn en elkaar goed aanvullen, maar ik zal me hieronder voornamelijk tot de forten beperken.
In 1602 kreeg de VOC toestemming van de Staten Generaal om met behulp van een eigen leger een permanente machtspositie in Azië te veroveren. De VOC had goed verdedigbare handelsposten nodig, die bescherming konden bieden tegen aanvallen van Portugese, Engelse en Spaanse concurrenten en natuurlijk tegen de lokale bevolking. De eerste handelsnederzettingen werden veroverd op de Portugezen, die het fel begeerde specerijenmonopolie op de Molukken bezaten. Het bouwen en onderhouden en het bemannen van vestingswerken was een zeer kostbare aangelegenheid en het was van groot belang dat het handelspunt de moeite van het investeren waard was. In deze bundel, die speciaal in dit herdenkingsjaar werd uitgegeven, komen een aantal van deze vestingswerken aan de orde.
Zo beschrijft L.B.Wevers van Bureau Vlaardingerbroek & Wevers te Utrecht de bouwkundige geschiedenis van twee ommuurde factorijen in respectievelijk Sadras en Wingurla in India. Deze behoorden tot de eerste vestigingen en waren hoofdzakelijk gericht op de inter-Aziatische handel, omdat de Indiase producten textiel, indigo, natuursteen en koper geruild konden worden tegen Molukse specerijen. Sadras was vooral van belang voor de handel in katoen en rijst. Wingurla had tevens een politieke functie. Deze vestiging lag het dichtst bij het vijandelijke Portugese machtscentrum Goa. Het opperhoofd van dit fort (binnen de VOC de laagste leidinggevende functionaris) rapporteerde elke mogelijke dreiging van die zijde rechtstreeks aan de gouverneur-generaal. Tussen de 17e en 20e eeuw werden deze forten meerdere malen verbouwd, wat in het artikel uitgebreid geïllustreerd wordt met bouwtekeningen en plattegronden.
In het artikel van Ranjith M. Jayasena komt archeologisch onderzoek van het VOC-fort Katuwana in Sri Lanka aan de orde. Behalve dat het eiland de beste kaneel van de wereld te bieden had, was het een centrum van belangrijke handelswegen in de Indische Oceaan. Onder het voorwendsel, de lokale koning te helpen om de Portugezen te verdrijven, nam de VOC zelf de macht in handen en vestigde ze zich in de door de Portugezen gebouwde forten. Archeologische vondsten aldaar wijzen uit, dat er waarschijnlijk sprake was van een interactie tussen de fortbewoners en de lokale bevolking, hoewel dit nadere bestudering vereist. Er is namelijk behoorlijk veel inheems aardewerk gevonden, zoals grof Chinees porselein, en slechts weinig Europese gebruiksgoederen en fijn porselein. Dit geeft in ieder geval aan dat er een slechte bevoorrading van buitenaf was.
Van het grove porselein is voortdurend sprake bij VOC-opgravingen. Het werd vervaardigd in Zuid-China en was uitsluitend bestemd voor de Aziatische markt, onder andere als ruilmiddel. M. Dijkstra en S.Ostkamp vertellen in hun artikel over de vondst van dit porselein in de beerput van de buitenplaats Rosendaal in het Zuid-Hollandse Lisse, in bezit van de 17e-eeuwse VOC-beambte Adriaan Block; een zeldzaamheid in Nederland, want import, distributie en gebruik van porselein werd streng door de VOC gecontroleerd.
Hoewel in dit boek de grootste rol is toebedeeld aan de VOC, komt ook de WIC een keer aan bod. Een onderhoudend artikel van B.L.van Beek over de zoutwinning in het Caribisch gebied geeft ons een beeld van de Hollandse zoutvaarders, die door de Spanjaarden beschouwd werden als zeerovers. Het stuk gaat over archeologische bevindingen, maar je leest het als een spannend verhaal.
Er is nog meer interessants te lezen in dit boek, bijvoorbeeld over eilanden, scheepswerven en scheepsbouw, en een artikel over de wetenschappelijke digitale catalogus van overzees erfgoed, de Atlas of Mutual Heritage. Archeologische beschrijvingen hebben de overhand boven
persoonlijke belevenissen, maar er komt toch een duidelijk beeld naar boven van de Hollanders uit en thuis. Op een te verwaarlozen aantal slecht lopende zinnen en vergeten letters na, is dit een goed verzorgd boek, dat leesbaar is voor een breed publiek.
drs. Rose Marie Schenkels