De in 1999 overleden Duits-Engelse historicus Sebastian Haffner (pseudoniem van Raimund Pretzel) wordt alom beschouwd als een van de grote kenners van de Duitse geschiedenis na de eenwording van 1870. Uitgeverij Mets en Schilt heeft een ouder werk van hem voor het eerst in het Nederlands uitgegeven. De zeven doodzonden van Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog dateert uit 1964 en geeft op verschillende niveaus een interessante blik op de geschiedenis van Duitsland in de twintigste eeuw. Ten eerste behandelt Haffner, zoals de titel al aangeeft een zevental blunders van de politiek en militair verantwoordelijken in Duitsland vanaf het (onvrijwillige) pensioen van Otto von Bismarck tot en met het ontstaan van de na de ineenstorting van het Duitse front in de late zomer van 1918. Daarnaast verschaft het boek inzicht in de historiografische 'Fischer-kontroverse' die in de gemoederen danig bezighield in 1964 en overigens nog steeds niet helemaal is uitgewoed. De Hamburgse hoogleraar Fritz Fischer had in 1961 zijn controvertiële studie Griff nach der Weltmacht. Die Kriegzielpolitik des kaiserlichen Deutschland 1914/1918 gepubliceerd. In dit boek verdedigde hij de stelling dat moest worden beschouwd, omdat de politieke en militaire machthebbers zich al langere tijd op een agressieve, expansieve oorlog op het Europese continent hadden voorbereid. Zodra de gelegenheid zich voordeed, zagen zij hun kans schoon om hun, volgens Haffner vaag omschreven en ireeële oorlogsdoelen te verwezenlijken. Bovendien constateerde Fischer een grote overeenkomst tussen de oorlogsdoelen van de Eerste Wereldoorlog met die van de Tweede. In het Duitsland van het Wirtschaftswunder zat men niet te wachten op een historische analyse waaruit aannemelijk werd dat er iets fundamenteels fout zat in de Duitse geschiedenis. Kon voor Fischer de periode 1933-1945 nog als 'bedrijfsongeval' worden afgedaan, na het verschijnen van Griff nach der Weltmacht, leek Hitler eerder een logisch gevolg van de keizertijd. Fischer kreeg, het zal geen verbazing wekken, de wind van voren van vooral zijn conservatieve collega's. Dat wat aanvankelijk een academisch debat was, staat binnen de kortste keren hoog op de politieke agenda. Duitsland nationale identiteit en daarmee haar plaats in de naoorlogse wereldgemeenschap stond immers op het spel.
Haffner sluit zich in zijn boek echter in belangrijke mate bij de standpunten van Fischer aan. Weliswaar gaat Haffner niet mee in de nadruk die de na Fischer op economische-sociale structuren leggen ter verklaring van de Duitse Sonderweg, hij deelt hun politieke mening dat het Duitse volk na twee catastrofes binnen dertig jaar niets van de geschiedenis geleerd heeft. De Dolkstootlegende en de theorie van de pre-emptieve verdedigingsoorlog tegen de vijandelijke staten die Duitsland omsingelden, werden in de jaren vijftig en zestig nog steeds verkondigd. Door geen vragen aan het eigen verleden te stellen, zijn de Duitsers gedoemd de fatale fouten te herhalen. Daarmee is Haffners motivatie voor De zeven doodzonden gegeven; het Duitse volk moet in het reine komen met haar verleden en zichzelf niet wijsmaken dat de oorlog hun schuld niet was en dat ze eigenlijk hadden moeten winnen. De zeven doodzonden moet het recente Duitse verleden ontmythologiseren, zonder anti-Duits te zijn.
Het sterke punt van Haffner is dat hij vanaf de eerste bladzijde zich niet voor de schuldvraag interesseert. Terecht stelt hij dat in alle betrokken landen imperialisme en nationalisme als vanzelfsprekendheden werden beschouwd. Gekoppeld aan een wijd verbreid vulgair sociaal-darwinisme, het idee dat oorlogsvoering een logische en acceptabele voortzetting was van diplomatie en een ineenstortend kaartenhuis van ententes en niet-aanvalsverdragen, was een met industriële middelen gevoerde oorlog vroeger of later voor de hand. Haffner houdt zich dan ook niet bezig met oorlogsschuld maar met politiek-militaire blunders. De eerste doodzonde die hij ontwaart is dat in Duitsland, na haar dankzij Bismarcks inspanningen relatief probleemloze inpassing in de bestaande continentale status quo, een mentaliteit van verongelijktheid en ontevredenheid gaat heersen. De balans tussen de mogendheden (kort gezegd; binnen Europa evenwicht tussen de naties, buiten Europa heerst Engeland) voldoet niet meer. De Duitse elite streeft naar overheersing binnen Europa, en balans daarbuiten. Dit leidt tot achterdocht bij alle staten met uitzondering van Oostenrijk-Hongarije en levert Duitsland simpelweg meer vijanden op dan het aan kan.
De tweede doodzonde betreft het roemruchte Von Schlieffenplan, altans de Von Moltke jr. versie daarvan. Dit aanvalplan voorzag in een snelle veldtocht tegen Frankrijk waarbij Parijs binnen zes weken zou worden veroverd. Fataal onderdeel van dit plan was dat de neutraliteit van België massaal geschonden zou moeten worden. Aangezien Engeland deze neutraliteit erkende, kon zij niet anders dan Duitsland de oorlog verklaren. Haffner maakt aannemelijk dat in geval van een oorlog van Dutsland tegen Rusland in Oost-Europa, gekoppeld aan een defensieve houding in het westen, Engeland waarschijnlijk niet betrokken zou zijn geraakt bij het conflict. Wederom een onvergeeflijke blunder van de machthebbers.
Verder legt Haffner nog de vinger op het afkondigen van de onbeperkte onderzeebootoorlog, waarmee Duitsland op korte termijn weliswaar een tijdelijk tactisch overwicht creeërde, maar op termijn het eigen graf nog dieper groef doordat het de Verenigde Staten tegen zich in het harnas jaagde. De verbetenheid waarmee Duitsland de in 1914-15 veroverde gebieden in België en Polen vasthield en daarmee een eventuele gunstige vredesregeling in 1916 onmogelijk maakte, acht Haffner ook niet echt slim. Voeg daarbij de ondersteuning van Lenins bolsjewistische partij in 1917 en 1918 en de divisieverslindende veldtocht om de buit van het Brest-Litovsk verdrag binnen te halen, terwijl juist die soldaten de doorslag hadden kunnen geven in de Kaiserschlacht in het voorjaar van 1918 en de ondergang van het Duitse Keizerrijk is verklaard. Het zijn de stommiteiten van Ludendorff c.s. die de moeizaam behaalde militair-tactische successen verkwanselen door hun politieke onbenul, waarbij een saillant detail is dat generaal Ludendorff (die in het laatste oorlogsjaar feitelijk dictatoriale bevoegdheden had) zichzelf als politicus onderuit haalt.
De ware dolkstoot die de Duitse oorlogsinspanning de das om doet, bestaat volgens de auteur niet uit het sociaal-democratische thuisfront dat de handdoek in de ring gooit, maar de paniekerige vlucht van het militaire opperbevel dat weigert zijn verantwoordelijkheden en falen onder ogen te zien.
In zijn nawoord spreekt Haffner zich onomwonden pessimistisch uit over de toekomst van Duitsland. Er wordt geen lering getrokken, dezelfde fouten zullen gemaakt gaan worden schrijft hij in 1964. Gelukkig is het zover niet gekomen. De opkomst van de protestgeneratie van de jaren zestig heeft het verleden wíl bevraagd en zich in ieder geval gedistantieerd van de nationale identiteit die hun ouders hen wilden aansmeren. Dat deze bewustwording niet vlekkeloos is verlopen en nog steeds niet is afgesloten, wordt geïllustreerd door de campagnes van de Baader-Meinhoff groep en de RAF in de jaren zeventig en de (een logisch vervolg op de Fischer-kontroverse) in de jaren tachtig.
De kracht van De zeven doodzonden van Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog ligt in zijn drievoudige gelaagdheid; als een feitelijke en nog steeds acceptabele historische analyse van de Eerste Wereldoorlog, als historiografische case-studie en als tijdsbeeld van de jaren zestig. Dat alles in nog geen tweehonderd bladzijden en een harde kaft; wat wil een mens nog meer.