In twee eeuwen lijkt er weinig veranderd te zijn in het huwelijksleven van de Nederlanders. Het proefschrift van Dini Helmers over 'oplossingen voor gestrande huwelijken' in de achttiende eeuw biedt prachtige en schrijnende verhalen over overspel, scheidingen, alimentatie en bezoekregelingen. Opzienbarende conclusies levert dat nauwelijks op, wel prachtige doorkijkjes op de dagelijkse perikelen en soms drama's in de Nederlandse huis- en slaapkamers in de achttiende eeuw.
In Nederland bestond al sinds het begin van de zestiende eeuw een tamelijk liberale scheidingswetgeving. Toch moesten ook hier goede gronden worden aangevoerd om uit elkaar te gaan: gewoon tot de conclusie komen dat je je allebei vergist had, telde niet. Overspel, 'kwaadwillige verlating' of ernstige mishandeling kon een reden zijn om 'divortie' aan te vragen. Uit elkaar gaan zonder officiële scheiding te regelen of een buitenechtelijk kind krijgen, waren strafbare feiten.
Wel bestonden er tal van alternatieven: de 'separatie' of scheiding van tafel en bed was gemakkelijk en goedkoop, maar had als nadeel dat vervolgens niet opnieuw getrouwd kon worden. Daarnaast kwam het opmerkelijk vaak voor dat een lastige partner op verzoek werd opgesloten: als hij of zij schandelijk gedrag vertoonde dat de familie in opspraak bracht bijvoorbeeld. Een andere 'oplossing' voor een slecht huwelijk die Helmers noemt, was partnerdoding of zelfmoord, een nogal wonderlijke categorie 'manieren om van je partner af te komen'. Ongetwijfeld zal in deze laatste gevallen meer hebben meegespeeld dan alleen een slecht huwelijk.
Verder overtraden mensen ook wel op een minder gewelddadige manier de wet, door gewoon uit elkaar te gaan of zelfs opnieuw te trouwen zonder dat officieel vast te leggen. De vraag of deze groep inderdaad ook regelmatig vervolgd werd, stelt Helmers zich niet. Dat is weliswaar begrijpelijk (wéér een onafzienbare berg archiefmateriaal door te werken) maar ook jammer - zo kom je er niet achter of er nííst de onderzochte groep die relatief makkelijk een scheiding kon bewerkstelligen, misschien nog een hele grote groep was voor wie dat niet opging en die tích zijn samenlevingsverband op de een of andere manier ophief.
Helmers besteedt in haar onderzoek nogal wat aandacht aan verschillen in sekse, sociaal-economische achtergrond en geloof. Dat leidt tot veel cijfermatige vergelijkingen, die niet altijd even opzienbarend zijn maar soms tot aardige observaties leiden. Bijvoorbeeld dat het armste deel van de bevolking het grootste deel van de divorties aanvroeg: 81 procent. Scheiden was dus niet iets voor de rijken alleen, zoals vaak is aangenomen. Rijkeren zochten juist naar andere oplossingen, omdat een divortie vaak een slepende zaak was en veel geld kostte, maar ook omdat zij zichzelf daarmee buiten hun familie en sociale groep plaatsten. Het verlies aan status en positie telde voor hen veel zwaarder dan voor de lagere en middenklasse.
Een andere uitkomst van het onderzoek is dat vrouwen niet door de rechtsgang benadeeld lijken te zijn. Dat is opmerkelijk, want vrouwen waren voor de wet handelingsonbekwaam en konden dus bij verlating door hun man niet beschikken over hun vermogen, een erfenis ontvangen of het gemeenschappelijke bedrijf voortzetten. Toch blijken er allerlei manieren te zijn geweest om daar onderuit te komen en konden zij in de praktijk net zo gemakkelijk een scheiding aanvragen als mannen. Vrouwen waren vaker dan mannen de aanvragers van een divortie of opsluiting.
Helmers heeft geprobeerd om de echtscheidingsproblematiek vanuit de optiek van de echtparen zelf te benaderen. Het gaat haar meer om de praktische kant van de zaak dan om de ideologische, en dus meer om de vraag welke mensen scheidden, waarom ze dat deden en hoe, dan om de vraag naar de heersende moraal, of het beeld dat er bestond van echtscheidingen en van gescheiden mannen en vrouwen. Dat is in zekere zin toch jammer, want zeker in de achttiende eeuw werd door moralisten en juristen van alles geschreven over het huwelijksleven. De spanning tussen dat (ideaal)beeld en de praktijk zou zeker interessant zijn om te onderzoeken.
Zoals gezegd, zijn de uitkomsten van het onderzoek niet altijd even opzienbarend. Dat de Nederlander in de achttiende eeuw zocht naar de oplossing die het beste paste bij zijn of haar situatie, ín die bovendien het goedkoopst was, lijkt mij niet meer dan logisch. Het betoog wordt daarmee hier en daar wat langdradig: dezelfde voorbeelden komen steeds terug en de conclusies daarvan worden vaak herhaald. Tot slot is het boek soms wel erg slordig geschreven. Een goede eindredacteur had er heel wat (type)fouten en kromme zinnen uit kunnen halen. Dat is zonde, want het materiaal is prachtig - het moet voor de onderzoeker werkelijk smullen zijn geweest om al die archiefstukken door te nemen.