Building the plant
A history of engineering contracting in the Netherlands
Arjan van Rooij, Ernst Homburg
€ 13.95
isbn/issn: 90-5730-195-4

Building the plant

(recensie: Jur Kingma)

Slechts weinig historisch geïnteresseerde lezers zullen zich door de titel en ondertitel van dit boek aangesproken voelen. Dat is niet terecht, want dit dunne boekje, dat een weerslag vormt van onderzoek dat is uitgevoerd door de Stichting Historie der Techniek, behandelt een boeiend maar zeer onbekend onderwerp in de ontwikkeling van Nederland als industrienatie. Het gaat over de rol van ingenieursbureaus en gespecialiseerde technische aannemers, engineering contractors, bij het ontwerpen en bouwen van de grote complexen van de chemische industrie in het Waterweggebied, het industriegebied Moerdijk, de Zeeuwse delta en het voormalige steenkoolmijngebied. Ook bij de aanleg van de infrastructuur voor winning en transport van aardgas speelden deze ingenieursbureaus en aannemers een belangrijke rol. Deze bedrijven speelden aldus een belangrijke rol bij de grote landschappelijke veranderingen die ontstonden door de bouw van zeer grootschalige chemische bedrijven zoals aardolieraffinaderijen, kunstmestfabrieken en fabrieken waar kunststoffen worden gemaakt. De studie vormt een onderdeel van het studieprogramma over de geschiedenis van de Nederlandse chemische industrie tussen 1890 en 1970 dat de Stichting Historie der Techniek uitvoerde ten behoeve van de serie Historie der Techniek in de Twintigste Eeuw.

Gasfabrieken en cokesovens als startpunt voor de bedrijfstak chemische constructiebedrijven

Tot ver in de twintigste eeuw ontwierpen chemische bedrijven hun eigen fabrieken en installaties. Vanaf het midden van de negentiende eeuw waren er ook raadgevende ingenieurs die chemische bedrijven adviseerden bij het ontwerpen van nieuwe installaties en er waren machinefabrieken en constructiebedrijven die zich specialiseerden in installaties en onderdelen voor chemische bedrijven. De stedelijke gasfabrieken vormden aanvankelijk de eerste grote markt voor deze aanpak. Later kwamen daar cokesovens, installaties voor verwerking van ertsen, koelsystemen en destillatiefabrieken bij, ten slotte aangevuld met zwavelzuurfabrieken en suiker- en palmolieraffinaderijen.

De Duitse ingenieur Ludwig Mond was een van de eerste onafhankelijke raadgevende ingenieurs die in Duitsland, Nederland en Engeland verschillende zwavelzuur- en sodafabrieken ontwerp en in de opstartfase van de fabriek optrad als manager. Duitse ingenieurs zouden een belangrijke rol spelen bij de verspreiding van technische kennis over de bouw van chemische fabrieken. De bouw van de vele stadsgasfabrieken en cokesovens zorgde voor een grote markt waarop verschillende aanbieders actief waren. De schaalvergroting van de stadsgasfabrieken en van de cokesovens leidde op zijn beurt tot schaalvergroting bij de leveranciers. Omdat de chemische industrie gedeeltelijk ontstond uit de verwerking van bijproducten van de gas- en cokesproductie was het een logische stap dat de leveranciers van gasfabrieken en cokesovens zich ook gingen richten op de installaties voor de verwerking van teer, benzeen en ammoniak tot kunstmest of zwavelzuur.

Aardolie als stimulator in de USA

In de USA vormde de goudkoorts een stimulans voor de ontwikkeling van bedrijven die chemische extractie- en filtermethoden leverden om goud af te scheiden uit gouderts bevattende grond. Ze verwierven kennis die later van belang was voor de bouw van kunstmestfabrieken. Ook de bouw van elektrische centrales leidde tot gespecialiseerde bedrijven. De belangrijkste markt voor gespecialiseerde bedrijven was die van het bouwen van installaties voor het raffineren van aardolie. Bedrijven die eerst installaties bouwden voor het destilleren van alcohol ontdekten de toenemende behoefte aan specifieke installaties voor het raffineren van aardolie. In de Eerste Wereldoorlog was er een grote behoefte aan grondstoffen voor springstoffen zoals tolueen, wat men bleek te kunnen winnen uit aardolie. De ontdekking werd daarom een forse stimulans voor de ontwikkeling van chemische processen gebaseerd op aardolie.

Zowel in de USA als in Europa begaven machinebouwbedrijven zich ook op het terrein van de bouw van installaties voor de chemische industrie. In het laatste kwart van de negentiende eeuw ontstond er ook een grote markt voor koelmachines voor brouwerijen en slachthuizen.

De ontwikkeling van de aannemerij in de bouw van chemische installaties

De schrijvers zien drie lijnen in het ontstaan van deze vorm van gespecialiseerde aannemerij. In de eerste plaats waren er bedrijven die gespecialiseerd waren in kennis over bepaalde chemische processen, in de tweede plaats gespecialiseerde constructie- en machinefabrieken en in de derde plaats ontwikkelden algemene aannemers zich ook in dit gespecialiseerde marktsegment.

Omdat tot ver in de twintigste eeuw chemische bedrijven hun eigen installaties bleven ontwerpen was er aanvankelijk eigenlijk alleen ruimte voor sterk gespecialiseerde bedrijven. Kleinere chemische bedrijven moesten uiteraard meer gebruik maken van buitenstaanders maar ook bij grote bedrijven als Shell werden de buitenstaanders geleidelijk aan belangrijker. Vanaf de dertiger jaren gingen gespecialiseerde aannemers complete bedrijven leveren.De stikstofbindingbedrijven van de Staatsmijnen in 1928 en van de Hoogovens en Shell (MEKOG) in 1930 waren daar de eerste voorbeelden van.

Ontwikkelingen in Nederland

Nederlandse bedrijven speelden aanvankelijk een zeer bescheiden rol. Bijna alle stadsgasfabrieken en alle cokesovens werden ontworpen in Engeland en later Duitsland en daar kwam ook de onderdelen vandaan. Nederlandse bedrijven konden in de loop van de tijd onderdelen van installaties van gasfabrieken zoals gashouders leveren. Door de invloed van de koloniën was de Nederlandse industrie sterk in suikerfabrieken en palmolieraffinage. Nederlandse machinefabrieken kregen geleidelijk de kans om ervaring op te doen in de nieuwe procesindustrie. Werkspoor ging in 1900 samenwerken met de Duitse koelmachinespecialist Linde. De scheepswerf en machinefabriek Feijenoord bouwde in 1915 de eerste destilleerderij voor Shell.

Het eerste Nederlandse raadgevende bureau voor de chemische industrie werd in 1909 opgericht door F.W. Bakema. Hij had ervaring opgedaan als directeur van een kunstmestfabriek. Hij bouwde verschillende superfosfaatfabrieken in Nederland en Noorwegen. De kunstmestfabriek in Vlaardingen werd de grootste in Europa.

Technisch bureau Geveke & Co. had vele agentschappen van buitenlandse machinefabrieken. Zij waren zeer succesvol met de koel- en vriesmachines van Borsig uit Berlijn. Geveke richtte daarom een aparte afdeling op voor koeltechniek. De Italiaan Giuseppe Cattaneo werd daar het hoofd van. Hij was bekend van de bouw van de vriesmachine voor de eerste Berlijnse kunstijsbaan in 1909. Geveke & Co. bouwde in Nederland Edeleanu-koelmachines die geschikt waren om aromatische bestanddelen zoals benzeen en tolueen uit aardolie te verwijderen. Men ging deze machines leveren aan raffinaderijen. Dit werd een grote markt en daarom werd besloten om deze afdeling van Geveke & Co zelfstandig verder te laten gaan als Comprimo. Reeds in 1932 opende het Amerikaanse bedrijf Door Olivier een vestiging in Den Haag waar men vooral kunstmestfabrieken ontwierp. Voor de Tweede Wereldoorlog speelde de technische aannemerij een te verwaarlozen rol in Nederland.

De Tweede Wereldoorlog als waterscheiding

Tussen 1930 en 1950 ontstond in de USA een specifieke vorm van aannemerij voor chemische fabrieken. In de USA was de budgettering op een aanzienlijk hoger niveau dan in Europa evenals het maken van tijds- en organisatieschema's. Deze kennis was opgedaan bij de aanleg van de grote infrastructurele projecten in het kader van de New Deal zoals de Boulder Dam in de Colorado-rivier. In de Tweede Wereldoorlog werden in de USA door technische aannemers zeer grote projecten uitgevoerd zoals een programma voor synthetische rubberfabricage. Ook in het Manhattan-project voor de ontwikkeling van de eerste atoombom speelden technische aannemers een belangrijke rol. Bij de ontwikkeling van project management speelden eisen van het Amerikaanse leger een belangrijke rol. De Duitse technische bedrijven hadden door de oorlog een forse achterstand opgelopen. Maar nog belangrijker was dat de chemische industrie was overgegaan naar aardolie als grondstof in plaats van steenkool. Amerikaanse aannemers gingen ook de Europese markt beheersen.

Kennisoverdracht door samenwerking met Amerikaanse bedrijven.

De wederopbouw van de industrie na de Tweede Wereldoorlog leidde tot een grote vraag naar diensten van ingenieursbureaus en gespecialiseerde aannemers. In Den Haag waren belangrijke klanten gevestigd: Shell, Esso, de Aramco Overseas Company met raffinaderijen in het Midden-Oosten en de Nederlandse Aardolie Maatschappij. Daarom vestigden Amerikaanse ingenieursbureaus en aannemers dochterondernemingen in Den Haag. Ook Nederlandse bedrijven profiteerden van deze ontwikkeling. Comprimo ging voor Shell samen werken met het Amerikaanse Foster Wheeler. Later had men een joint venture met het Amerikaanse Badger. Deze vormen van samenwerking leidden tot overdracht van organisatorische en technische kennis en stelde Comprimo in staat zich te ontwikkelen tot een bedrijf dat zich de Amerikaanse werkwijze eigen had gemaakt. Werkspoor ging een samenwerkingsverband aan met het Amerikaanse Lummus. De verworven kennis en ervaring werden toegepast in andere samenwerkingsverbanden en leidden later tot export van Nederlandse technische kennis naar het buitenland. Werkspoor ging ook samenwerken met de Staatsmijnen om hun patenten te ontwikkelen tot industriële toepassingen. Werkspoor en Stork richtten samen Continental Engineering op om in de USSR enige grote orders uit te voeren.

Amerikaanse bedrijven doen het grote werk

Lummus Nederland werkte voor Shell en Esso maar ook voor andere Europese bedrijven. Badger was de belangrijkste aannemer voor Esso en werkte aanvankelijk samen met Comprimo. Het Amerikaanse Fluor kocht het Haarlemse technische bureau Schuytvlot. Fluor-Schuytvlot was de hoofdaannemer voor de bouw van de grote chemische fabriek van Dow Chemical in Terneuzen. Ook het Amerikaanse Selas of America vestigde zich in Den Haag. Deze grote inbreng van de Amerikanen had een blijvende invloed op de manier waarop Nederlandse bedrijven zich gingen ontwikkelen. Rond 1970 waren er een aantal Nederlandse bedrijven die zich de Amerikaanse manieren van aannemerij eigen hadden gemaakt en die internationaal meetelden.

Schaalvergroting na 1970

Door de toename van de grootte van nieuwe projecten was het voor chemische bedrijven steeds moeilijker om kennis van ontwikkeling en bouw van nieuwe fabrieken in eigen hand te houden. Steeds meer taken werden uitbesteed. Daarnaast gebruikten chemische bedrijven technische aannemers om hun patenten te verkopen. De technische aannemers werkten met twee soorten contracten. Het eerste was een contract waarbij de aannemer de kosten met een toeslag aan de klant doorberekende. De andere variant was de vaste prijs. Werken met vaste prijzen legde het risico bij de aanemmer. De trend was naar vaste aanneemsommen. Dit leidde tot grote veranderingen bij de aannemers die steeds grotere risico's moesten nemen. De organisatie van de projecten werd steeds ingewikkelder wat leidde tot de vorming van taskforces. Door de opkomst van de raffinage van aardolie en chemische industrie in de landen waar de olie werd gewonnen verminderde de activiteit in West-Europa. Daar kwam de nadruk steeds meer te liggen op de milieu aspecten van de chemische industrie. De oliecrises leidden tot een sterker kostenbewustzijn in de chemische industrie. Echter een gestegen kostenbewustzijn en zwaardere milieu-eisen leidden weer tot zeer grote projecten zoals het Flexicoker project van Esso en het Hycon project van Shell.

Als gevolg van het inzakken van de olieprijs in het midden van de tachtiger jaren kwam het tot een sterke afname van de investeringen in grote chemische complexen. Dit veroorzaakte grote problemen bij de technische aannemers, met ontslaggolven en vele fusies als resultaat.

De verspreiding van technische kennis

Het verhaal van de ontwikkeling van gespecialiseerde aannemerij in de chemische industrie is boeiend omdat het op zo'n duidelijke wijze laat zien hoe de ontwikkeling is van de internationale verspreiding van technische kennis. Bedrijven spelen daarin een sleutelrol.

Aanvankelijk werd de kennis van de bouw van chemische fabrieken verspreid vanuit Engeland en Duitsland. Later speelden Amerikaanse bedrijven de hoofdrol. Ook de receptie van deze kennis komt aan de orde. Verrassend is de snelle wijze waarop na de Tweede Wereldoorlog nieuwe kennis werd opgenomen door Nederlandse bedrijven. Door schaalvergroting spelen momenteel alleen nog enkele Amerikaanse en Europese technische conglomeraten een rol van betekenis in de technische aannemerij. Het boek maakt op heldere wijze deze ontwikkeling duidelijk, en, zoals alle boeken van de stichting Historie der Techniek is dit ook weer uitstekend geïllustreerd.