Katholieke identiteit en historisch bewustzijn
W.J.F. Nuyens (1823-1894) en zijn 'nationale' geschiedschrijving
Albert van der Zeijden
368 pp, € 30
isbn/issn: 90-6550-709-4

Katholieke identiteit en historisch bewustzijn

(recensie: W. Pelt)

Dit proefschrift beschrijft de strijd van de katholieke emancipatie in de tweede helft van de negentiende eeuw aan de hand van de rol die Nuyens, een plattelandsarts uit Noord-Holland, daarin speelde. Nuyens was een man die naast zijn drukke praktijk de gelegenheid heeft gevonden veel te publiceren als amateur-historicus en politiek commentator. Hij wordt ge-presenteerd als de vergeten derde in het trio van grote voorlieden van de katholieke beweging, naast de meer bekende Alberdingk Thijm en Schaepman. Hij zag de beste kansen voor katholieke emancipatie in een bondgenootschap tussen katholieken en liberalen, en de houding van Thorbecke tijdens de Aprilbeweging sterkte hem daarin - hij kenschetste zich graag als papo-Thorbeckiaan. Onder leiding van Schaepman werd echter gekozen voor samenwerking met de protestanten, vooral in de Schoolstrijd. Ook de encycliek Syllabus Errorum, die het liberalisme streng veroordeelde, droeg daartoe bij. Toen de liberale stroming in de twintigste eeuw snel invloed verloor, bleek Nuyens niet op het winnende paard te hebben gewed.

De auteur vertelt in zijn voorwoord dat het boek de vrucht is van meer dan twaalf jaar studie, die hij geheel in de stijl van zijn hoofdpersoon in de avonduren naast zijn eigenlijke werk heeft verricht. Nuyens was voor hem de aanleiding tot studie van "de Romeinse kwestie, de geschiedenis van de apologetiek, de beschavingsgeschiedenis van Europa, de Nederlandse opstand en natuurlijk de cultuur van het negentiende-eeuwse Nederlandse katholicisme" (pg 5).

Het boek getuigt inderdaad van een zeer diepgaande kennis van de Nederlandse cultuur in het tijdvak 1848-1894. Van der Zeijden schrijft over de katholieken, hun voorlieden en de voorlieden van de liberale en protestantse zuil op een manier waaruit blijkt dat ze voor hem zijn gaan leven, en dat ook voor de lezer gaan doen. Over de katholieke apologetiek, door de schrijver gekarakteriseerd als geschiedschrijving vanuit het standpunt van een verwaarloosde minderheid, teneinde zich voor de groep een plaats in het nationaal bewustzijn te veroveren, geeft hij vergelijkende beschouwingen tussen Nederland en Engeland. De andere genoemde onderwerpen van studie komen alleen ter sprake voor zover ze een directe relatie met Nuyens hebben.

De indeling van het boek is als volgt. Eerst geeft Van der Zeijden een korte inleiding over de opkomst van het nationalisme en de rol van geschiedenis bij het verwerven van groepsidentiteit. (11-26). Dan een korte levensbeschrijving van Nuyens (29-59) en zijn plaats in de historiografie (60-97). Hierna de hoofdstukken over het eerste historische werk van Nuyens, over de invloed van de komst van het Christendom op de Europese beschaving (185-202), de rol van Nuyens in de geschiedschrijving van de Nederlandse Opstand (124-144, 203-296), zijn publicaties over en om de strijd van de kerkelijke staat tegen inlijving in het moderne Italië (145-181), en zijn werk als mede-oprichter en redacteur van het tijdschrift Onze Wachter (297-327).

Het meest belangrijke van Nuyens' talrijke publicaties is zijn Geschiedenis van de Nederlandse Beroerten in de XVIe eeuw. Gestimuleerd door een vertaald boek van de Amerikaan Motley, dat de Opstand wel heel extreem uit Protestants standpunt beschreef, gaf Nuyens een andere visie: hij benadrukte juist de wreedheden van de Geuzen in plaats van die van de Inquisitie, legde nadruk op de buitenlandse afkomst van Willem van Oranje in plaats van die van Filips II, en wees erop dat pas in de Franse tijd een eind was gemaakt aan de achterstelling van katholieken in het openbare leven, wat het begrip "vrijheidsstrijd' relativeerde. Het boek werd onder meer door Fruin in De Gids lovend besproken en Nuyens had zich een vooraanstaande plaats als publicist verworven. Door dit werk brak het inzicht door, dat de zestiende eeuw een onverdraagzame tijd was en niet naar negentiende-eeuwse maatstaven kon worden gemeten. Wat meer gedateerd doet de poging aan om niet alleen op de negatieve aspecten van de opstandelingen te wijzen, maar ook de negatieve kanten van de katholieke partij goed te praten: de doodvonnissen van de Inquisitie zouden een gerechtvaardigde straf zijn voor de schade aan kerken tijdens de Beeldenstorm, en Filips zou, anders dan de kleinzielige zelfzuchtige adel met hun vasthouden aan hun privileges, alleen het beste voor de Nederlanden voor ogen hebben gehad met zijn centralisatie.

Een boeiende blik in de gedachtenwereld van een voorbije tijd geeft de reactie van Nuyens op de inlijving van de kerkelijke staat. Hij voelt zich er persoonlijk bij betrokken en tot het laatste moment kan hij niet geloven dat God niet zal ingrijpen om een nederlaag van de paus te voorkomen. De dood van Cavour ziet hij als een godsoordeel, en als uiteindelijk de paus eindigt als `de gevangene van het Vaticaan', is de enige reden die hij kan bedenken een samenzwering van joden en liberalen.

Een ander onderwerp dat uitvoerig wordt behandeld, is de strijd in de negentiende eeuw om gedenkdagen en helden. Waren bij de herdenking van de Vrede van Munster in 1848 de katholieken de liberalen nog dankbaar voor hun emancipatie en begonnen ze geen controverse in de pers, in 1868 laaiden de twisten hoog op bij de herdenking van Heiligerlee. In tijdschrift en brochure werd gediscussieerd of de festiviteiten niet ernstig grievend waren voor katholieken. Ook Nuyens deed mee in wat nu als een welles-nietes discussie overkomt of Lodewijk van Nassau nu een held of een Beeldenstormer was, en of de Nederlandse geschiedenis nu begon met de Unie van Utrecht, met de stichting van het Koninkrijk in 1813 of met het herstel van de bisschoppelijke hierarchie in 1853. Bij andere gelegenheden werd uitvoerig en vurig besproken of Vondel nu een katholiek, een Nederlander of beide was, of Erasmus een katholiek, een protoprotestant, een Nederlander of een cosmopoliet was.

Er is wel eens gezegd dat een biograaf laaiend enthousiast moet zijn over zijn onderwerp. Van der Zeijden voldoet daar meer dan genoeg aan. Nuyens wordt voortdurend verdedigd en zijn minder goede kanten en prestaties worden vergoelijkt, zij het vaak meer met retorische dan dwingende argumenten, terwijl tijdgenoten wel de volle laag van kritiek krijgen.

Ik geef een paar voorbeelden. Wanneer Kernkamp Nuyens' Beroerten knorrig noemt, merkt Van der Zeijden op dat doordat "Nuyens de beelden van Motley moest afbreken ... zijn werk noodzakelijkerwijs polemisch van karakter was"(pg 230) - terwijl toch zowel het schrijven van dat boek als de schrijfstijl een vrije keus van Nuyens was. Wanneer Nuyens' katholieke biograaf Gorris Nuyens "onbillijk" tegenover Willem van Oranje noemt, komt dit volgens Van der Zeijden omdat "ook voor Gorris blijkbaar Fruin de wetenschappelijke norm was geworden, waaraan hij zich had te conformeren" (pg 76) - terwijl de Nuyens-biografie werd uitgegeven door het Nuyensfonds, zodat de heersende Leidse geschiedschrijving hierop toch nauwelijks invloed kon uitoefenen. Wanneer Fruin zich in de discussie omtrent Heiligerlee mengt, wordt hij meteen aangeduid als de Leidse bovenmeester (pg.276), wanneer Rogier Nuyens niet de vader van de katholieke geschiedschrijving acht, is hij een sloper (pg 80). Wanneer een andere voorman van standpunt verandert, is dat blijk van dubbelhartigheid of huichelarij; wanneer Nuyens dat doet, zijn hem de ogen opengegaan. Dat Nuyens zich betrekkelijk afzijdig hield tijdens de Vondel-discussie wordt erdoor verklaard dat hij niet zoveel ophad met politiek gebruik van de Geschiedenis (pg 242) - een vreemde opmerking over iemand die nadrukkelijk emancipatorisch over de Opstand schreef en onverbloemd partijdig de geschiedenis inschakelde om zijn gelijk te bewijzen over de Romeinse kwestie (pg 157-164).

Door het boek heen wordt Nuyens verschillende keren een slachtoffer genoemd. Hij zou een slachtoffer zijn van Fruin en zijn Leidse School, die onpartijdige geschiedschrijving nastreefde en de dominante stroming is geworden, van Alberdingk Thijm, die Nuyens niet toestond te polemiseren in zijn Dietsche Warande, naar zijn zeggen om het niet-sektarische karakter van het tijdschrift te bewaren maar volgens Van der Zeijden omdat hij zou lijden aan pretenties en eigendunk en het blad liever voor zichzelf alleen zou willen houden, en van Lodewijk van Deyssel, die een grappige maar ten onrechte boerse karakteristiek heeft geschreven. Jammer eigenlijk, want Nuyens komt naar voren als iemand die graag naar goede raad luistert van mensen die hij op een bepaald gebied zonder er een probleem van te maken als zijn meerderen erkent - Fruin als professioneel historicus, Alberdingk Thijm als estheet, wiens advies om zich niet te ontwikkelen als dichter maar als historieschrijver hij volgt, Schaepman als priester en familielid van een bisschop en dus als natuurlijk leider van het katholieke volksdeel.

Toch is het een boeiend, toegankelijk geschreven boek. De schrijver gebruikt wat veel pleonasmen, is wat scherp tegenover mensen die hij verdenkt van pretenties, maar verschaft voldoende gegevens om de lezer de kans te geven een ander oordeel te vellen. Mensen en gebeurtenissen worden zorgvuldig ingeleid, zo zorgvuldig dat zelfs van de Vrede van Munster ter verklaring wordt verteld dat dit het verdrag is waarmee een einde kwam aan de Tachtigjarige oorlog. Twee keer voelde ik mij echter erg onwetend. Wat zijn toch de "bekende katholieken-dagen"? En wat is de "bekende Groninger richting in de theologie"? Ik ben protestant, en misschien is het voor iedere katholiek duidelijk.