Kaapstad
Een onwettig kind van de VOC
Math Verstegen
80 pp, € 19.5
isbn/issn: 90-288-3592-X

Kaapstad

(recensie: Dirk J. Tang)

In het (bijna) afgelopen 'VOC-jaar' is op ruime schaal aandacht besteed aan de geschiedenis van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Naast een aantal boeken over de algemene geschiedenis verschenen er deelstudies over aan de VOC gerelateerde onderwerpen. Kaapstad, de voorname verversingspost voor de retourschepen van de compagnie, gelegen aan het zuidelijke puntje van Afrika, kreeg in twee boeken aandacht.

Beide boeken zijn van de hand van mr. Math Verstegen, een naam die, voor zover mij bekend, niet eerder verbonden was aan een publicatie over de VOC. Naast het hier besproken boek, was dat De Indische Zeeherberg, de stichting van Zuid-Afrika, dat hier buiten beschouwing zal blijven.

In de introducerende flaptekst wordt onder meer gemeld dat het VOC-octrooi van 1602 een politiek-juridisch stuk was 'dat nu nog steeds vragen oproept'. Bij het lezen van dit stukje tekst bekroop mij dadelijk een prikkelend gevoel. Wat was er dan onduidelijk aan dat politiek-juridische stuk? Ik wist, eerlijk gezegd, geen antwoord op die vraag en was dan ook meteen nieuwsgierig naar datgene dat ik klaarblijkelijk al die jaren heb gemist. Uit de flaptekst blijkt verder dat de schrijver 'een jurist met een lange staat van dienst bij de overheid' is. Dat behoeft natuurlijk geen bezwaar te zijn. Het kan zelfs als een aanbeveling worden beschouwd bij het beantwoorden van de vraag of de VOC wel het recht had om zich aan de Kaap te vestigen. De vraag blijft natuurlijk of dat nu de kwestie is 'die nu nog steeds vragen oproept'.

In het voorwoord spreekt de auteur onbelemmerd over 'de feestelijke herdenking ter gelegenheid van het 400-jarig bestaan van de VOC'. Wat jammer, denk ik dan, het comité dat het VOC-jaar heeft georganiseerd, heeft zo haar best gedaan om het begrip 'feestelijk' te vermijden en het gehele 'gedoe' slechts te omschrijven als herdenken. De schrijver licht vervolgens toe waarom hij zich in het onderwerp is gaan interesseren. Voor hem is met name de vraag interessant of de vestiging van de verversingspost juridisch paste binnen de grenzen van het VOC-octrooi. De rechtstreekse aanleiding tot deze vraag moet worden gezocht in een klacht van de bewindhebbers van de WIC uit 1659. In het geval we daar meer over willen weten, verwijst de auteur naar zijn andere werk over dit onderwerp. Dat is natuurlijk even lastig als je die niet binnen handbereik hebt. Maar gelukkig heeft de auteur er in het voorwoord 'alle vertrouwen' in dat het boek zal bijdragen aan een 'bredere kennis over deze multinational van de zeventiende eeuw'. De lezer die geïnteresseerd is in de vraag hoe de multinational is vergaan in de achttiende eeuw mist klaarblijkelijk de boot.

Het boek heeft tien hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk is getiteld 'Schuld aan de misdaden van het verleden?'. Dat is zonder twijfel een van de vragen, waar de flaptekst op doelt, zo flitst het door mij heen. Zijn wij schuldig aan de vestiging van de verversingspost aan de Kaap? Daar blijkt het hoofdstuk echter niet over te gaan. Het hoofdstuk behandelt de Nederlandse betrokkenheid bij de slavernij en de slavenhandel. In de flaptekst en het voorwoord wordt hier niet over gerept maar de vraag is het afgelopen jaar, zeker in de periode rondom de onthulling van het slavernijmonument, uitgebreid aan de orde geweest. Alle reden om die vraag te behandelen, maar kan en past dit ook in dit boek van tachtig bladzijden? Het antwoord is eenvoudig te formuleren: nee. De auteur stelt zich eerst de vraag of we met de ogen van nu kunnen kijken naar de gebeurtenissen van toen en of we de toenmalige 'daders' met de opvattingen van nu kunnen veroordelen. Hij gebruikt bij het beantwoorden van die vraag een rammelend betoog over het strafrechtelijke begrip: schuld. In het vervolg daarvan komt een al even oppervlakkige behandeling van het civielrechtelijke begrip aansprakelijkheid aan de orde. De schrijver concludeert dat hij niet alleen staat in zijn opvatting dat de huidige generatie geen schuld heeft aan het slavernijverleden. Hij staaft deze opvatting door een in Suriname werkzame chirurg, John H. de Bye, te citeren die een roman over het onderwerp heeft geschreven.

In hoofdstuk twee 'De Kaap was geen kolonie' komt de auteur in vier bladzijden tot dezelfde conclusie. De Kaap werd pas een kolonie nadat de Britten het hadden overgenomen. Dat lijkt mij echter geen nieuws en zeker niet iets 'dat vragen oproept'. Ook hoofdstuk drie 'En ook geen Terra nullius' bevat weinig nieuws. Hoofdstuk vier 'Zuid-Afrika nog maar pas onafhankelijk' behandelt in ruim anderhalve bladzijde de vraag of dat land, gerekend vanaf de komst van Jan van Riebeeck, nu moet worden beschouwd als een zelfstandige staat of niet. De auteur stelt dat het land pas sedert 1961, toen het de Britse Commonwealth of Nations moest verlaten vanwege het 'apartheidbeleid,' onafhankelijk werd. Het lijkt mij beter hier maar verder te zwijgen. Hoofdstuk vijf 'Twee octrooien' lijkt eindelijk een begin te maken met het beantwoorden van de vragen van de flaptekst. In twee bladzijden wordt de geschiedenis van de octrooien van de VOC en de WIC geschetst. De auteur staat stil bij de vraag waar nu precies de scheidslijn liep tussen de twee gebieden. Die scheidslijn liep over Kaap de Goede Hoop. Probleem was echter dat deze kaap niet het meest zuidelijke puntje van het Afrikaanse continent was. Eindelijk, na achtentwintig bladzijden, komt er iets aan de orde dat hout snijdt.

Strikt juridisch geredeneerd lag de verversingspost niet in het octrooigebied van de VOC maar in dat van de WIC! Dat zal voor veel mensen een verrassing zijn, maar toch niet een vraag die nu eindelijk beantwoord is. Vervolgens komen in hoofdstuk zes 'De WIC in problemen', die problemen in ruim drie bladzijden aan de orde. De auteur verduidelijkt nog eens dat de beroemde Zilvervloot veel geld had opgebracht, maar dat dit de compagnie toch niet kon redden. Nee, ook dat is niet echt nieuws en nergens in het hoofdstuk wordt duidelijk welke rol Kaapstad in deze heeft gespeeld. Dan maar kijken in hoofdstuk zeven 'Een samengaan met de VOC de oplossing?' Nee, maar wat krijgen we nu? Het boekje ging toch over de VOC? Nee, dit hoofdstuk gaat over de WIC die zo graag wilde proberen om samen te gaan met de VOC. Dat is op zich een interessant gegeven, maar opnieuw wordt nergens duidelijk wat Kaapstad daar toch mee van doen had. Het lijkt er op dat dit uit de doeken wordt gedaan in hoofdstuk acht 'De kaapvestiging in WIC-gebied'. Dit hoofdstuk is echter een onsamenhangende uitwerking van de eerder beschreven situatie, waar uit klip en klaar bleek dat Kaapstad strikt genomen in het octrooigebied van de WIC lag. Hoofdstuk negen 'De meridiaan over de Kaap' is ook al zoiets. Daar hadden we het toch al over gehad! Tenslotte komt de wanhopige lezer dan bij hoofdstuk tien uit 'De Kaap dus een onwettig kind'. Geen vraagteken maar een conclusie als hoofdstukaanduiding. Laten we hier maar over ophouden. Onleesbaar, onsamenhangend en onnodig zijn wellicht nog de meest complimenteuze kwalificaties die ik kan bedenken. Deugt er dan helemaal niks aan het boekje? Toch wel, de bladzijden vijftig tot achtenzestig heeft de auteur gebruikt om de tekst van het VOC-octrooi netjes over te typen en om te zetten in modern Nederlands. Dit pluspunt wordt echter dadelijk tenietgedaan omdat hij die moeite niet heeft genomen bij het WIC-octrooi. Daarvan krijgen de lezers slechts de originele tekst in facsimile te lezen. In tien bladzijden, dat wel.