In veel verhandelingen over de Joodse geschiedenis van Nederland wordt gemakshalve de emigratie van Portugese Joden naar Amsterdam rond het jaar 1600 als beginpunt genomen. Veel minder bekend is dat vele eeuwen eerder in het oosten van het land reeds Joodse gemeenschappen bestonden. Henk van den Berg heeft met zijn studie naar de Nijmeegse Kehilla (Joodse gemeente) dit hardnekkig misverstand over de eerste Joodse vestiging in de Lage Landen ter discussie gesteld. Zijn oorspronkelijke bedoelingen waren van meer persoonlijke aard: interesse in de leefomstandigheden van zijn Joodse overgrootmoeder Caat heeft geleid tot deze publicatie. Als amateur-historicus is Van den Berg nogal voorzichtig om zijn 'werkstuk' een wetenschappelijk karakter toe te dichten. Het werk legt evenwel een boeiend onderzoeksterrein open waar nog veel vervolgstudies op mogelijk zijn.
Van den Berg beperkt zich niet tot een opsomming van feiten. Geregeld geeft hij zijn persoonlijke betrokkenheid bij een onderwerp aan. Waar hij het nodig acht worden situaties en handelingen verduidelijkt met korte uitwijdingen betreffende de historische of religieuze context. Hier probeert de auteur wel een heel breed kennisterrein te beslaan. Het is dan ook raadzaam om bij gebruik van deze informatie voor wetenschappelijke doeleinden de tekst te vergelijken met op het onderwerp toegespitste monografieën.
Aan de hand van zeer verscheiden bronnenmateriaal wordt de geschiedenis van Joods Nijmegen aan de lezer voorgelegd. Van permanente vestiging is geen sprake. Het verloop van de geschiedenis is alles behalve rustig geweest. Het is zeer goed mogelijk dat de eerste Joodse handelaren die de Lage Landen betraden de noordelijke Romeinse grenspost Noviomagus frequenteerden. Het duurt vervolgens nog tot de veertiende eeuw voordat schriftelijke vermeldingen de aanwezigheid van Joden in Nijmegen bevestigen. De hertog van Gelre, Reinoud II, liet omstreeks 1330 tegen betaling Joden toe in zijn ambtsgebied. In 1349, toen de pest in alle hevigheid door Europa raasde, werd Nijmegen aangedaan door rondtrekkende geselbroeders die de toorn Gods over de Joden uitriepen, en pogroms veroorzaakten. Wie zich uit de voeten kon maken vluchtte naar naburige steden. In het gedenkboek van Keulen staan enkele Nijmeegse slachtoffers van deze pogroms opgetekend. Verder is uit inventarislijsten op te maken dat de hertog zich gerechtigd achtte zich de achtergelaten bezittingen toe te eigenen. Belastinginkomsten en de nodige handelscontacten zorgden ervoor dat Joden na iedere verdrijving toch terug konden keren naar de stad. Halverwege de vijftiende eeuw verplichtte de provinciale synode Joden een herkenningsteken te dragen. Het feit dat deze verordening met enige tussenpozen is herhaald kan een aanwijzing zijn dat de burgers van Nijmegen naleving ervan niet al te serieus namen.
Het Habsburgse bewind bracht moeilijke tijden. Karel V en zijn zuster Maria van Hongarije bevalen de uitzetting van alle Joden. Uitzondering werd gemaakt voor diegenen die een forse som geld konden overleggen. Nadat Gelderland onder het bestuur van de Republiek was gekomen kende de Joodse gemeente meer consistentie. Geheel zonder strubbelingen verliep ook deze tijd niet: een dieptepunt in de verhoudingen werd bereikt in 1716. Een 17-jarige Joodse landloper beweerde in Nijmegen een rituele moord te hebben bijgewoond. De aloude beschuldiging van de bloedmoord had zich in de Nederlanden niet eerder voorgedaan. De gemeentelijke autoriteiten lieten de zaak onderzoeken en stelden zekerheidshalve alle Joodse burgers onder arrest. De beweringen bleken onwaar en de Joodse gemeente kreeg de gelegenheid zich door middel van een schriftelijke verklaring te ontdoen van alle smetten.
De uit de negentiende en twintigste eeuw beschikbare gegevens geven de mogelijkheid tot een meer uitgebreide beschrijving van het religieuze en culturele leven. De organisatie van het synagogale bestuur, de betrokkenheid bij het zionisme en de Joodse middenstand zijn enkele thema's die worden besproken.
Dat er nog altijd wrijvingen konden ontstaan, blijkt uit een anekdotisch voorval uit 1828 toen in de Concertzaal een antisemitisch toneelstuk van de Duitse schrijver Carl B.A. Sessa stond geprogrammeerd. De burgemeester weigerde het stuk te verbieden, waarna de Joodse gemeente de kwestie op rijksniveau aankaartte. Uiteindelijk werd het toneelstuk door de minister verboden.
Ten opzichte van de twintigste eeuw betracht Van den Berg minder academische distantie.
De gevolgen van de Tweede Wereldoorlog liggen bij hem erg gevoelig. Mede uit eerbetoon voor de slachtoffers schrijft hij consequent de woorden Jood en Jodendom met een hoofdletter. Het gebruik van de hoofdletter is per slot van rekening door de Duitsers afgeschaft.
De publicatie van zijn boek heeft hij niet meer meegemaakt. Enkele maanden nadat hij de definitieve versie van het manuscript bij de Walburg Pers heeft ingeleverd is hij op respectabele leeftijd overleden. Anders dan de titel doet vermoeden overstijgt Onse Joeden. Nijmegen en de geschiedenis van haar Joden het lokale niveau. Het afwijkende patroon van de Joodse vestiging in de stad Nijmegen ten opzichte van de rest van Nederland verdient meer aandacht. Van den Berg heeft daartoe een overzichtelijk en toegankelijk werk vervaardigd, dat hiervoor als eerste aanzet kan dienen.