'In oude tijden was het de gewoonte om de resultaten van iemands wetenschappelijke arbeid op schrift te stellen en, bijeengebracht in boeken, aan de vorsten aan te bieden' Zo begint de laatromeinse schrijver Flavius Vegetius Renatus, zijn Epitoma Rei Militaris, vertaald door Fik Meijer als 'Het Romeinse leger, handboek voor de generaal'. In opdracht van de keizer - vermoedelijk Theodosius I (379-395) - schreef Vegetius deze verhandeling over hoe het Romeinse leger in vroeger tijden functioneerde. Dat deed hij om de keizer in staat te stellen om het kwakkelende Romeinse militaire apparaat van de vierde eeuw te hervormen tot de gevreesde krijgsmacht van weleer.
Inderdaad was het Romeinse leger uit Vegetius' tijd nauwelijks vergelijkbaar met de gedisciplineerde legioenen die vanaf de tweede eeuw voor Christus het enorme rijk hadden veroverd. De troepen waren ongedisciplineerd, slecht uitgerust en ongemotiveerd. De legerleiding was veelal incapabel of vooral geïnteresseerd in de eigen portemonnee. Bij gebrek aan beter rustte de verdediging voornamelijk op de schouders van foederati, barbaarse stammen die binnen de grenzen waren toegelaten op voorwaarde dat ze andere indringers buiten de deur zouden houden.
Vegetius zocht in de Romeinse legerorganisatie van vroeger tijden een model om het Romeinse leger in zijn oude glorie te herstellen. Vegetius was echter en civiele fuctionaris en geen militair. Hij beschikte dan ook niet over een grote kennis van zaken. Zo gaat hij eraan voorbij dat niet alleen het Romeinse leger in de loop der eeuwen was veranderd, maar dat ook de buitenwereld aan verandering onderhevig was geweest. Er waren inmiddels nieuwe krijgseenheden geïntroduceerd omdat de militaire situatie dat vereiste. Dat wist hij niet op waarde te schatten: in het beste geval komen deze nieuwe wapenen slechts zijdelings aan de orde. Daarnaast interpreteert hij zaken uit het verleden nogal eens verkeerd en haalt hij termen en perioden door elkaar.
Door deze onvolkomenheden is Vegetius lange tijd verguisd. Genoot hij gedurende de middeleeuwen grote bewondering, vanaf de Renaissance groeide de kritiek, zowel op zijn beperkte kennis als op zijn schrijfstijl. Vegetius behoort immers niet tot het selecte groepje briljante redenaars, schrijvers of dramaturgen van de oudheid, noch tot de grote geschiedschrijvers. Daarom is zijn werk lange tijd niet vertaald geweest in het Nederlands. Dat is jammer, want hoewel Vegetius niet over grote literaire talenten beschikte geeft hij waardevolle informatie over het krijgsbedrijf.
Vooral op het gebied van de dagelijkse gang van zaken binnen het leger maakt hij veel duidelijk: op welke gronden rekruten dienen te worden geselecteerd; hoe er omgegaan moet worden met de bevoorrading van het leger; hoe deze kan worden gebruikt om de vijand te benadelen; hoe, waar en wanneer men een kamp moet aanleggen; welke de functies er waren of zouden moeten zijn om de organisatie goed te laten verlopen; hoe men muiterij voorkomt of in de kiem smoort. Al dit soort dingen komen uitvoerig aan de orde. Als Vegetius het echter heeft over tactische zaken is hij minder competent. Die delen dient de lezer met enige kritiek te benaderen.
Fik Meijer heeft met deze vertaling een toegankelijke en prettig leesbare vertaling afgeleverd. Het taalgebruik is helder en het is, ondanks dat er meer dan anderhalf millennium tussen ligt, bijna altijd zonder meer duidelijk waar de schrijver het over heeft. Daarmee heeft Meijer zich goed van zijn taak gekweten. Hij heeft de tekst niet alleen vertaald, maar heeft hem ook toegankelijk gemaakt voor de lezer. En dat is met antieke teksten niet altijd even makkelijk.