De meeste mensen zullen beelden van vurende kanonnen en bloedige bajonetten op het netvlies krijgen wanneer ze aan oorlog en oorlogsvoering denken. Logistiek, dat wil zeggen al die handelingen die zorgen dat er voldoende granaten voor de kannonnen zijn en dat de bajonetten op tijd in vetvrij papier worden geleverd, hoort daar in de regel niet bij. Wellicht geldt dat in mindere mate voor de oudere mannelijke lezers die de werking van de militaire dienstplicht nog hebben meegemaakt. Die moeten weten dat zonder de calorieën van de kano’s uit de Kadi, de compagnie niet vecht.
Militairen die koken, afwassen, schone uniformen leveren of ergens in een bos jerrycans met benzine staan te laden zijn nu eenmaal weinig spectaculair te verbeelden in een schilderij, foto of film. Hoe anders is dat bij de vele afbeeldingen van op schuimende paarden gezeten lansiers of met zware bepakkingen sjouwende mariniers. Met zo’n schilderij of foto kun je bij een opdrachtgever aankomen. Zo wordt de werkelijkheid deels geweld aangedaan. Want paarden galopperen niet zonder haver en mariniers sjouwen niet zonder noodrantsoen. Er zijn vele variaties bedacht op het aan Napoleon toegeschreven dictum dat een leger niet kan marcheren op een lege maag. Er is echter betrekkelijk weinig over geschreven in militaire handboeken en overige, aan oorlogen gerelateerde, literatuur. Spannende boeken over een militaire hoefsmid of de avonturen van een magazijnmeester ken ik niet. In de cinematografie is het aantal oorlogsfilms dat aandacht besteed aan bevoorrading en verzorging op de vingers van een hand te tellen of het moet in negatieve zin zijn. Als Stan Laurel en Oliver Hardy in hun rol als soldaten van het vreemdelingenlegioen straf krijgen moeten ze de was doen van de gehele compagnie! Hoe het daar aan toe gaat als er geen straf kan worden uitgedeeld vertelt verder niemand.
Het is dan ook volstrekt logisch dat ook in militaire kringen enigszins laatdunkend werd omgegaan met logistieke functies. Napoleon zou (ook) hebben gezegd dat ‘men niet over bevoorrading spreekt (on ne parle pas de vivres). Dat hij zo veelvuldig wordt geciteerd kan eenvoudig worden verklaard. De omvang die zijn legers bereikten werd in de militaire logistiek tot dan toe voor onmogelijk gehouden.
In de Nederlandse literatuur is de belangstelling voor het militaire verzorgingsbedrijf pas de laatste jaren zichtbaar geworden in de publicaties van B.Cox, Vanden tocht in Vlaenderen. De logistiek van Nieuwpoort 1600 (1985) en O. van Nimwegen, De subsistentie van het leger; Logistiek en strategie van het Geallieerde en met het Staatse leger tijdens de Spaanse Successieoorlog in de Nederlanden en het heilige Roomse Rijk (1701-1712) (1995). In hun deelstudies worden aspecten van de logistiek in het krijgsbedrijf helder over het voetlicht gebracht. In de Engelse taal verschenen veel meer publikaties waarbij die van M. Van Creveld Supplying war. Logistics from Wallenstein to Patton (1977) en W.G. Pagonis, Moving Mountains. Lessons in leadership and logistics from the Gulf War (1992) over zijn ervaringen in de (laatste?) Golfoorlog een bijzondere vermelding verdienen.
In het boek Van marketentster tot logistiek netwerk komen negen deskundigen op deelgebieden van de militaire logistiek aan het woord. Een uitgebreid notenapparaat en een prima bibliografie per hoofdstuk ondersteunen het boek. In negen hoofdstukken wordt de ontwikkeling van het logistieke wapen behandeld, van de legers van Alexander de Grote in de oudheid tot het Nederlandse leger in de jaren negentig van de vorige eeuw. Er is ook aandacht voor de logistiek van de vestingoorlogen zoals die bijvoorbeeld in de zogenoemde Tachtigjarige Oorlog gold, de legervernieuwingen die onder Prins Maurits werden ontwikkeld en de situatie van het Nederlandse leger aan de vooravond van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Er wordt een zeer leesbaar uitstapje gemaakt naar het ‘oude Nederlands Oost-Indië’ waar het K.N.I.L er alles aan deed om het moderne imperialisme te verdedigen en uit te breiden. Voor de meeste zal het verrassend zijn om te lezen dat dit mede met hulp van ‘kettingberen’ ging. Die kettingberen waren in dit geval niet mottige Oost-Europese exemplaren, maar Indische dwangarbeiders. De beide wereldoorlogen worden goed behandeld en - dat lijkt even een merkwaardige toevoeging - de logistiek van de luchtmacht komt ook aan de orde. Tussen zoveel ‘groen’ is het verfrissend om de aandacht ook uit te laten gaan naar de logistiek van het ‘luchtmachtblauw’. Ik vermoed dat we hier te maken hebben met een uniek hoofdstuk. Niet eerder werd de rol van de uitgebreide infrastructuur die nu eenmaal nodig is om een vliegtuig in de lucht te krijgen en te houden zo helder en beknopt uit de doeken gedaan. De bepalende rol die de Nederlandse defensie-industrie juist bij dit onderdeel van de Nederlandse strijdkrachten speelt is gelukkig niet aan de aandacht van de auteur ontsnapt. Het is jammer dat de perikelen rondom de beoogde vervanging van de huidige F16’s niet meer in het boek zijn opgenomen. In het laatste hoofdstuk worden de ontwikkelingen bij het Nederlandse leger in de periode 1945 tot 1990 behandeld. Het is de tijd van de ‘koude oorlog’ en het is de tijd waarin de landmacht, die aanvankelijk op Amerikaanse militaire leest was geschoeid, na een eindeloze reeks bezuinigingen en reorganisaties uitgroeide tot een moderne Europees georiënteerde legermacht. Stilgestaan wordt bij het, om politieke redenen, aangeschafte Franse legermateriaal dat letterlijk met de ‘Franse slag’ in elkaar geflanst bleek. Als de, naar Franse maatstaven, te lange Nederlandse militairen zich in een gepantserd transportvoertuig hadden geperst, bleek het ding maar al te vaak niet te kunnen rijden. De spreekwoordelijke Nederlandse zuinigheid leidde soms tot bizarre situaties. Zo kon bij oefeningen niet worden gewerkt met echte munitie. Als echte munitie in de depots eenmaal uit de verpakking is verwijderd, dan verloopt de houdbaarheid snel en moeten de granaten binnen korte tijd worden afgeschoten. Dat werd bij gebrek aan beschikbaarheid van een concrete vijand door de politiek te duur bevonden. De oplossing werd gevonden in het ontwikkelen van ‘oefenmunitie’, een artikel waarmee wel kon worden gesjouwd maar niet worden geschoten.
Goddank is er destijds geen ‘hete’ oorlog uitgebroken. Uit het lezen van dit interessante boek blijkt eens temeer dat naar alle waarschijnlijkheid de te lang verwaarloosde logistieke organisatie niet altijd in staat was geweest om de gevechtseenheden van voldoende munitie te voorzien. De wel beschikbare oefenmunitie bood daarvoor geen oplossing.
Dirk J. Tang