Delven en slepen
Ben Gales
374 pp, € 30
isbn/issn: 90-6550-788-4
serie: Maaslandse Monografieën 67
Deze recensie behandelt ook: Ernst Homburg en Arjan van Rooij, Groeien door Kunstmest DSM Agro 1929-2004

Delven en slepen

(recensie: Paul Vesters)

Wie over de A2 naar Maastricht rijdt, passeert bij Geleen een indrukwekkende stad van buizen, schoorstenen, watertorens en fabrieken. Vooral 's-avonds, wanneer de stad is verlicht, is het een feëriek geheel. De huidige bovengrondse verschijningen vormen de (voorlopige) climax van eeuwen ploeteren onder de grond, maar vooral van een voortgaande technologische ontwikkeling. DSM, de voornaamste bewoner van de stad, is de chemiegigant die rechtstreeks voortkomt uit de voormalige Nederlandse Staatsmijnen (Dutch State Mines, D.S.M.). In twee specialistische boeken wordt het verhaal verteld van een aantal aspecten van de geschiedenis van deze stad. Ben Gales vertelt in Delven en Slepen de geschiedenis van de steenkoolmijnbouw in Limburg in de achttiende en negentiende eeuw en Ernst Homburg laat zien hoe kunstmest aan de basis stond van het huidige DSM.

Centraal in het boek van Gales staan technologische ontwikkeling en ontginningsstrategie van vooral de Domaniale mijn in Kerkrade. Hierbij staan eigenlijk twee vragen centraal. Hoe krijg ik de steenkool eruit en, eenmaal gedolven, hoe krijg ik de steenkool bij een afzetmarkt? De opkomst van stoom en de introductie van de spoorwegen waren daarbij cruciale technologische innovaties. Steenkool werd in deze contreien al in de twaalfde eeuw gewonnen, maar de stap naar de grote particuliere en staatsmijnen van de twintigste eeuw, ging via veel zij- en omwegen waar de ratio vaak ver te zoeken was. Illustratief is misschien wel de Hollandse afkeer van de 'magere' antraciet uit de Kerkraadse mijnen. Gestookt werd nog voornamelijk in open haarden en hierin zorgde de 'vette', gasrijke steenkool voor een snelle behaaglijke warmte. Kachels waren nog nauwelijks in gebruik en de vraag was dan ook of kachels ingericht moesten worden naar kolen of andersom.

Gales plaatst één en ander in een institutioneel-economische context. Al met al is het een ingewikkeld boek, waarin vele factoren die van invloed zijn geweest op de ontwikkeling van de mijnbouw rondom Kerkrade, de revue passeren. Het komt de leesbaarheid niet altijd ten goede. Bijna ontluisterend voor twee eeuwen zwoegen en drukdoenerij is de slotalinea van het boek waarin geconcludeerd wordt dat de introductie van de stoomtechniek in het ondergronds bedrijf en de introductie van de stoomlocomotief voor het bovengronds vervoer, slechts beperkte invloed op de expansie van de mijnen hadden. Externe factoren en rijkere consumenten zetten de bloei van de twintigste eeuwse Limburgse mijnbouw in. "De opkomst van de mijnen in Kerkrade na 1890 en de komst van de Limburgse mijnindustrie rond 1900 waren als het ware een gift van God" (p.316) Zo is het maar net.

In Groeien door kunstmest beschrijft Ernst Homburg de ontwikkeling van DSM Agro in de periode 1929-2004. De stap van ondergronds ploeteren naar de mannen in witte jassen, chemici en laboranten, is minder groot dan op het eerste gezicht lijkt. De opbrengst van kolen nam aan het begin van de twintigste eeuw al af en technologische ontwikkelingen maakten het mogelijk om restproducten een hogere toegevoegde waarde te geven. Met de bouw van het Stikstofbindingsbedrijf bij de mijn Maurits in Geleen in de jaren twintig van de vorige eeuw, sloegen de Staatsmijnen dan ook een nieuwe weg in: de productie van kunstmest. In feite was de grondstof voor kunstmest, ammoniak, niet meer dan een bijproduct van de cokesproductie. Het bijproduct heeft er uiteindelijk wel toe geleid dat Geleen en omstreken de klap van de mijnsluitingen in de jaren zestig goed hebben doorstaan, in tegenstelling tot de oostelijke mijnstreek, waar de sluitingen diepe sociale en maatschappelijke sporen hebben getrokken.

Het succes van het nieuwe product hing in grote mate af van het vinden van afzetmarkten. En daar slaagde het jonge bedrijf in de jaren dertig goed in. De Limburgse kunstmest vond een weg naar het Verre Oosten (Nederlands-Indië, China en Japan) maar ook de Verenigde Staten. De geschiedenis van DSM Agro geeft een mooi beeld van het wel en wee van een langzaam maar zeker groeiende reus. Externe factoren waarop de leiding meestal weinig tot geen invloed had, beïnvloedden de koers van het bedrijf. De landbouwpraktijk veranderde zowel op nationaal, Europees als mondiaal niveau. Milieu werd een steeds belangrijker aspect, niet alleen in relatie tot het product kunstmest zelf, maar ook in het productieproces. Uitstoot van schadelijke stoffen moest gaandeweg worden teruggedrongen.

Ook de sociale verhoudingen binnen het bedrijf veranderden drastisch. De arbeidsproductiviteit nam sterk toe maar ook de invloed van technici op het productieproces groeide. Een aantal malen moesten pijnlijke beslissingen worden genomen die grote consequenties voor het personeel(sbestand) hadden. De Tweede Wereldoorlog, 'Europa' en de Derde Wereld spelen een kleinere of grotere rol in de ontwikkeling van het bedrijf. En en passant werd het staatsbedrijf ook nog eens omgevormd tot een NV. Naast de onvermijdelijke omvangrijke aandacht die de auteur besteedt aan de technologische aspecten van de productie, geeft dit goed leesbare boek een mooi overzicht van sociale, maatschappelijke en economische ontwikkelingen van de twintigste eeuw rondom een groot Limburgs bedrijf.