De eerste van de 147 personen die in dit bescheiden, maar goed verzorgde en met toewijding geïllustreerde lexicon voorkomen, werd geboren te Eindhoven en overleed te Amsterdam, de laatste werd geboren te Boxmeer en omgebracht te Auschwitz. De samenstellers hebben dus hun arbeidsveld topografisch ruim bemeten. Het belangrijkste criterium voor opname was duidelijk dat de behandelde figuur een rol gespeeld heeft in de geschiedenis van Nijmegen, zijn geboorteplaats was in principe irrelevant. Dit is ook daarom toe te juichen omdat de stad vooral na de stichting, in 1923, van de Katholieke Universiteit (thans Radboud Universiteit) grote aantrekkingskracht heeft uitgeoefend op mensen wier wieg elders stond. Als twee, willekeurig gekozen, voorbeelden noem ik de godgeleerde Titus Brandsma, geboren te Bolsward, en de te Groningen geboren classica Christine Mohrmann, de eerste vrouwelijke hoogleraar aan de Alma Mater Carolina (overigens benoemd pas dertig jaar na haar stichting!). Voor de hand ligt dat men in dit boekje meer universitaire coryfeeën ontmoet, zoals (ik doe weer een willekeurige greep) Van der Heijden, Van Melsen en Rogier. Dat zou ook het geval zijn bij een biografisch lexicon van deze opzet dat een andere Nederlandse universiteitsstad betreft. Maar zou men daar ook twee keizers aantreffen, zoals hier Trajanus en Karel de Grote? Naast hen vindt men een zeeheld als Isaac Sweers, kunstenaars als de schilder /graficus Jan Toorop en literatoren als Anton van Duinkerken, Cola Debrot, Robert van Gulik (die een deel van zijn jeugd doorbracht in Nijmegen waar zijn ouders zich als zovele ‘oud-Indischgasten’ hadden gevestigd) en Godfried Bomans. Men kan echter ook kennismaken met figuren van meer locale betekenis als de in de beste zin van het woord populaire zielzorger Jan Rubbens SJ. en de verzetsheld Jan van Hoof.
In een boek van deze opzet kunnen de opgenomen levensbeschrijvingen maar kort zijn. Toch heb ik de indruk dat de samenstellers er over het algemeen in geslaagd zijn een betrouwbaar levensbeeld van de door hen beschreven persoon te geven. De geboden informatie lijkt mij in het algemeen juist, al zet ik wel een vraagteken bij het bericht op p. 92 dat de hoogleraren van de nieuw opgerichte universiteit zich "naar de Sint Stevenskerk" begaven. Dit lijkt me teveel oecumene avant la lettre. In positieve zin is mij opgevallen dat wat ik donkere plekken zou willen noemen niet veronachtzaamd worden. Ter zake verwijs ik naar de behandeling van de ‘affaire Duynstee-Terruwe’ ten aanzien waarvan niet ten onrechte de uitspraak wordt geciteerd dat het hier gaat om "het meest schrijnende geval van wetenschapsknechting uit de (Nijmeegse? - B.) universiteitsgeschiedenis" (p. 123).
De samenstellers beloven ons een tweede deel. Ik hoop dat dit niet lang uit zal blijven.
Dr.Ph. M. Bosscher