Caesar in Gallië
R. Nouwen
208 pp, € 25
isbn/issn: 90-5826-232-4

Caesar in Gallië

(recensie: Jef Abbeel)

'Horum omnium fortissimi sunt Belgae. De Belgen zijn de dappersten van alle Galliërs'.

Met die uitspraak zijn vele generaties opgegroeid en ze leerden Latijn dankzij de verslagen van Caesar, die in foutloos en zeer toegankelijk Latijn geschreven zijn.

We zijn Caesar dankbaar dat hij als eerste zo lovend sprak over de mensen ten noorden van Seine, Marne en Moezel. Door zijn veroveringen werden de latere Nederlanden een onderdeel van het Imperium Romanum.

Robert Nouwen, doctor in de oude geschiedenis, plaatst nogal wat kanttekeningen bij de illustere generaal en politicus. Hij beschrijft vooral de jaren 60 tot 50 v.C., nu eens de veldtochten in Gallië, dan weer de binnenlandse politiek in Rome en hij toont herhaaldelijk aan hoe beide met elkaar verweven waren.

Hij begint met een overzichtskaart van het Rijk, waar helaas veel te weinig plaatsnamen op staan. De detailkaartjes verderop in het boek maken dat enigszins goed.

Dan schetst hij Caesars cursus honorum vanaf zijn geboorte in 100 v.C. en legt uit waarom hij militaire successen nodig had om in Rome consul te kunnen worden. Zijn concurrent Pompeius had die al wel en daardoor de eretitel magnus (de grote) gekregen. Caesar sluit met hem en Crassus een triumviraat en laat zijn dochter met Pompeius trouwen.

Nouwen beschrijft ook het leger van Caesar: slechts 40.000 militairen; verder hulptroepen, geniesoldaten, medische staf, dieren, samen goed voor 100 ton voedsel per dag.

De Galliërs stonden er beter voor: 336.000 soldaten, dus ruim acht keer zoveel, als alle cijfers kloppen. Maar Caesars leger was beter getraind en had beter materiaal en een veel betere tactiek en genie dan Galliërs, Germanen en Britten.

Galliërs en Britten onderhielden politieke en commerciële relaties; ze steunden elkaar in de strijd tegen Caesar; er waren ook overeenkomsten in hun nederzettingen, agrarische economie, standenmaatschappij en polytheïsme.

Caesar ondernam twee expedities tegen de Britten en twee tegen de Germanen; daarmee maakte hij veel indruk en verhoogde hij zijn aanzien in Rome.

De Helvetiërs werden de eerste slachtoffers, alle andere Gallische en enkele Germaanse stammen ondergingen hetzelfde lot. Telkens bedacht Caesar een voorwendsel om de oorlog gerechtvaardigd te noemen.

Zijn Romeinse publiek maakte het hem niet moeilijk: elke oorlog was rechtvaardig, als hij de roem van Rome en de omvang van het Rijk vergrootte.

De balans van de campagne was minder mooi: uit de tabel op pp. 187-188 moet blijken dat minstens 600.000 Galliërs sneuvelden op de slagvelden alleen. Daarbij kwamen dan nog executies, verkoop aan slavenhandelaars die het leger volgden, etnische zuiveringen en volkerenmoord, verwoesting van boerderijen, velden, dorpen, nederzettingen, handen afhakken bij de verdedigers van Uxellodunum in Aquitania (p. 188).

De beroemdste Gallische veldheer Vercingetorix werd meegesleept naar Rome, zes jaar in miserabele omstandigheden gevangengezet en uiteindelijk in 46 v.C., na een triomftocht van Caesar door Rome, toch gewurgd; de Arvernische leider Vercassivellaunus, neef van Vercingetorix, onderging waarschijnlijk hetzelfde lot. Hij was geen Brit, zoals Nouwen beweert (p. 188).

Gegevens over Romeinse gesneuvelden verzwijgt Caesar zoveel mogelijk (p. 189). Goudineau (1) raamt ze op slechts 40.000, tegen één miljoen gesneuvelde en vermoorde Galliërs (p. 190) en evenveel Galliërs die als slaaf verkocht werden (p. 213).

Daar kwam nog een jaarlijkse belasting van 40 miljoen sestertiën bovenop, zodat de ontwrichting van de Gallische economie dramatische vormen aannam (pp. 191-193).

Tijdens de winter van 52-51 v.C. verwerkte Caesar in enkele weken zijn jaarlijkse oorlogsverslagen tot de bekende Commentarii de bello Gallico en zond ze vanuit zijn winterkwartier Bibracte naar Rome. Het werden acht boekdelen, één per jaar.

Caesar wou zijn lezers overtuigen van zijn kwaliteiten als militair strateeg, zijn prestaties en zijn weldaden tegenover het Romeinse volk.

Nouwen besluit met een hard eindoordeel over Caesar, een summiere beschrijving van Gallië na de oorlog en, als inwoner van Tongeren, met een stukje over de Tungri.

De epiloog handelt over de manier waarop het onafhankelijke België vanaf 1830 omging met Caesar, Ambiorix en Boduognat: ze kregen een prominente plaats in alle geschiedenisboeken, standbeelden en in Velzeke organiseert men om de 25 jaar Julius Caesarfeesten; de recentste waren in 1998. Het is een leuke afsluiter na een bij vlagen bitter pleidooi.

Enkele bedenkingen: Nouwen noemt Caesar 'één van de moorddadigste mannen uit de geschiedenis' (p. 12 en 213). Dit lijkt mij overdreven; laten wij het houden op 'uit de Romeinse geschiedenis'.

Hij zou hem zelfs voor een oorlogstribunaal willen dagen (p. 213 ) en Paul Claes (2) wil zijn lectuur uit ons leerplan schrappen. De opstellers van het nieuwe leerplan behouden hem gelukkig als verplichte lectuur, met als argument dat zijn teksten geschikt zijn om diepere motieven van verslaggeving in politiek en reclame te onderscheiden. De leerling krijgt de kans om zelf te zoeken naar voorbeelden van manipulatie.

We appreciëren Caesar ook om zijn etnografisch werk: hij maakt een onderscheid tussen Galliërs en andere Kelten, tussen Galliërs en Germanen, hij geeft van tientallen volksstammen in Gallië, Germanië en Engeland een nauwkeurige beschrijving, toont aan welke domineerden en wie als vazalstaat fungeerden en welke relaties er waren tussen Gallische en Britse stammen.

Hij geeft ook een zorgvuldige indeling van de types nederzettingen: oppida (versterkte steden met centrumfunctie voor de regio), vici (kleine dorpjes ), aedificia (alleenstaande woningen) en van de Gallische standenmaatschappij met zijn druïden, ridders, clientes, gewone landbouwers, ambachtslieden en handelaars.

Nouwen hecht wel heel veel belang aan de recente archeologische vondsten in zijn provincie: het zwaard van Schulen (p. 54) zou aantonen dat de Kelten overgeschakeld waren op een langer type.

De 'grote' goudschat van Heers (p. 143), bestaande uit 78 munten van de Eburonen, 21 van de Nerviërs, één van de Trevieren, één van de Veliocasses, zou bevestigen dat die stammen een alliantie tegen Caesar gesloten hadden; dat is niet uitgesloten, maar er kunnen ook andere verklaringen zijn.

Het is ook niet zeker dat munten van Gallisch-Belgische oorsprong 'bewijzen dat er Belgische immigranten in Engeland leefden' (p. 60).

Britannia wordt de ene keer steenrijk genoemd (p. 59), de andere keer straatarm (p. 189).

Bij een eerste vermelding van de Veneti (p. 60) mag hij verwijzen naar het kaartje van p. 106, dan ziet de lezer dat ze heel ver van Venetië woonden.

Ik mis een register en ook een lijstje met de toenmalige namen van nederzettingen (Bibracte, Uxellodonum, ... ) en daarnaast de huidige. De bibliografie is zowel bedoeld voor academici als voor leken.


(1) C. Goudineau, César et la Gaule, Parijs 1990

(2) Paul Claes, Requisitoir tegen Caesar, in De Standaard, 4 september 1997.