In september 2004 nam dr. Jurriën van Goor afscheid van het Instituut voor Geschiedenis in Utrecht, waaraan hij vijfendertig jaar verbonden was geweest. Bij die gelegenheid vond de presentatie plaats van deel 10 van de Generale Missiven. Van Goor verzorgde de delen 9 en 10 van deze belangrijke reeks bronnenuitgaven. Onder de generale missiven verstaan we de brieven waarin de gouverneurs-generaal en de raden van Indië aan de Heren XVII over de toestand in Azië verslag uitbrachten. Ter gelegenheid van zijn afscheid organiseerde Van Goor ook een congres over Colonialism and diplomatic relations in Asia, 1600-2000.
Jurriën van Goor mag zonder overdrijving een zeer deskundig specialist op het gebied van de koloniale geschiedenis van Nederland genoemd worden. Dat blijkt ook uit Prelude to Colonialism. The Dutch in Asia, waarin zeven artikelen van Van Goor zijn opgenomen, die tussen 2000 en 2004 verschenen, voornamelijk in buitenlandse bundels. Een centraal thema van deze tot hoofdstukken herziene artikelen is het tweeslachtige karakter van de Verenigde Oostindische Compagnie: in Europa bleef de V.O.C. een handelscompagnie, maar in Azië groeide de Compagnie in enkele decennia uit tot een echte koloniale macht.
Dit thema is duidelijk Van Goors these in zijn discussie over het karakter van de V.O.C. Hij stelt met nadruk dat de V.O.C. én koopman én koning was. Om haar hegemonie in Zuid-Oost Azië te vestigen en te behouden, gedroeg de V.O.C. zich zowel in haar diplomatie en in haar ceremonieel, als in het dreigen met en het gebruik van geweld, als een Aziatisch koninkrijk. De auteur voert een keur van overtuigende argumenten voor zijn these aan. Het is in dit kort bestek ondoenlijk ze alle te noemen. Een enkel voorbeeld: al bij de "eerste schipvaart" gebruikt Cornelis de Houtman groot ceremonieel bij zijn ontmoeting met de vorst van Bantam. Houtmans doel was dan ook niet alleen het kopen van peper, maar hij wilde ook met Bantam een verdrag sluiten. De vorst van Bantam beschouwde de Nederlanders ook niet als handelaren maar als bondgenoten, die hij vrijwel direct om hulp vroeg bij een expeditie tegen Palembang. Van Goor concludeert: zolang de contacten tussen Europeanen en Aziatische landen zich voornamelijk beperkten tot de handel, konden de Europeanen volstaan met het gebruik van agenten en incidentele gezantschappen. Waar de V.O.C. echter territoriale en politieke macht verwierf, zoals op Ceylon en in de Indische archipel, ging zij zich gedragen als een Aziatische mogendheid. Dan speelden imponeren en het hooghouden van status een belangrijke rol; niet alleen was status een afspiegeling van de bestaande macht, maar ze kon ook gebruikt worden om macht te verwerven of uit te breiden.
Een tweede thema van Jurriën van Goor is de continuïteit. Zo onderzoekt hij in 'The Portuguese heritage under the Dutch' (pp. 49-66) in hoeverre de Portugese erfenis het Hollandse kolonialisme beïnvloedde. Immers, toen de Hollanders in de Indische archipel verschenen, waren de Portugezen al een eeuw lang in Azië actief. De invloed van de Portugese kennis en ervaring blijkt aanzienlijk te zijn geweest, vooral in de eerste jaren van de Hollandse expansie, allereerst op het gebied van cartografie en onderzoek. Verder bleef het Portugees in de diplomatieke contacten nog lange tijd de lingua franca. Het V.O.C.-handelsnetwerk was gebaseerd op Portugese fundamenten. De verovering van het Portugese factorijenrijk (de Estado da India) maakte het de Hollanders mogelijk hun organisatie langs de Portugese handelsroutes op te zetten.
Een prachtig hoofdstuk handelt over Jan Pieterszoon Coen. Daarin weet de auteur onder meer overtuigend aan te tonen dat Coen niet een uitzondering vormde op zijn tijdgenoten, maar gezien moet worden als de vertegenwoordiger van de Amsterdamse oorlogspartij. Die partij was gekant tegen het sluiten van vrede met Spanje zolang de Compagnie nog geen hecht bolwerk had gevestigd in Azië Verder schetst Van Goor meesterlijk in enkele lijnen een overzicht van de historiografie over de figuur Coen. Dit hoofdstuk doet mij verlangend uitzien naar de biografie van Jan Pieterszoon Coen die Van Goor na zijn pensionering wil gaan schrijven.
In de laatste hoofdstukken behandelt de auteur de vraag in hoeverre Nederlands-Indië beschouwd kan worden als een voortzetting van de V.O.C. Van Goor betoogt dat er in het Nederlandse kolonialisme meer sprake was van continuïteit dan van scherpe breuken met het verleden. Zo leek het Cultuurstelsel heel sterk op het V.O.C.-systeem.
Prelude to Colonialism. The Dutch in Asia is een rijk boek, dat in goed 120 bladzijden een uitstekend overzicht geeft van de huidige inzichten in vele kwesties over de koloniale geschiedenis van Nederland. De auteur verwijst (in de voetnoten) naar een indrukwekkende hoeveelheid literatuur. Bij vrijwel elk onderwerp dat hij aansnijdt, besteedt hij ruim aandacht aan de historiografie. En last but not least is het ontbreken van elke politieke correctheid een verademing!
Ik hoop dat het boek ooit nog eens in het Nederlands zal worden vertaald. Moge het ook gelezen en gebruikt worden door schrijvers van schoolboeken; misschien dat we dan eindelijk eens verlost worden van de onjuistheden over het Nederlandse kolonialisme waar het in de politiek correcte leerboeken van wemelt.