De veldtocht van 1812 spreekt zeer tot de verbeelding. In dat jaar viel Napoleon met zijn enorme Grande Armée het Russische Rijk binnen en marcheerde op naar Moskou, in een poging de tsaar op de knieën te dwingen. Dat was op zichzelf al een gebeurtenis van belang, maar wat in de collectieve herinnering achterbleef, was vooral de terugtocht van het leger door de gruwelijke kou van de Russische winter. De manschappen waren er in het geheel niet voor uitgerust, ze waren de verschrikkelijke vrieskou absoluut niet gewend maar moesten die desalniettemin verduren, veelal zonder bevoorrading in een land waar een leger niet van kon bestaan. Het enorme leger werd vernietigd. Slechts een armzalig restje kwam in december terug in het Groothertogdom Warschau, een Pools vazalvorstendom dat Napoleon een paar jaar eerder had opgericht.
De historicus Adam Zamoyski beschrijft in zijn boek 1812 deze veldtocht met een buitengewone verbeeldingskracht. Daarmee heeft hij oog voor alle aspecten: de politieke, diplomatieke, strategische, tactische en persoonlijke. Want behalve een verhaal van rivaliteit, prestige, conflicterende belangen en troepenbewegingen, is het verhaal van de Russische veldtocht natuurlijk ook een verhaal van persoonlijke drama’s van de officieren en soldaten, maar ook van de leden van de legertros, die het enorme leger volgden maar die niet of nauwelijks konden profiteren van de magere bevoorrading, die altijd als laatsten aan de beurt waren en die tijdens die wintermars dan ook stierven als ratten.
De vernietiging van de het majestueuze Keizerlijk leger, grotendeels door een combinatie van gebrek en een onverwacht vroeg invallende winter, betekende het begin van het einde van de heerschappij van Napoleon en luidde daarmee een nieuwe periode in, het tijdperk der nationale staten. De Russische veldtocht speelde daarbij een belangrijke rol, niet alleen in militair opzicht, maar zeker ook ideologisch. Juist gedurende deze oorlog ontstond in het feodale Rusland een eerste gevoel van verbintenis tussen de verschillende sociale strata, waarmee de eerste aanzet was gegeven tot een Rusland als natie, ervaren en gedragen door de Russische bevolking als geheel.
Wat men ook van een dergelijk nationaal elan mag vinden, het maakte het er voor historici op den duur niet makkelijker op. Want juist vanwege die nationalistische potentie werd de Vaderlandse Oorlog, zoals hij al spoedig gedoopt werd, tot een vaderlandslievende mythe met alle vertekening van dien. De Grote Russische Natie, bestaand uit patriottische boeren en dito adel had, onder toeziend oog van de Here God en Vadertje Tsaar, de duivelse Fransen die onder de Tweede Attila Moedertje Rusland geschonden hadden, in een vlaag van zelfopoffering verdreven. Pas tegen het einde van de negentiende eeuw en gedurende de laatste jaren van de monarchie maakte deze eenzijdige visie tot op zekere hoogte plaats voor een kritischer geschiedschrijving. Dat was echter van betrekkelijk korte duur. Tijdens de eerste jaren van de Sovjetunie was er nog wel enige plaats voor, maar vanaf 1936 besloot Stalin dat de veldtocht van 1812 uitstekend kon dienen ter rechtvaardiging en meerdere eer en glorie van de Socialistische Heilstaat en van hemzelf, met navenante ideologisering en manipulatie tot gevolg. Deze officiële, socialistisch-patriottische visie op de geschiedenis bleef met korte tussenpozen in zwang tot de val van de Muur. In de tussentijd baseerden, veelal bij gebrek aan beter, ook westerse historici zich deels op die traditie, waarbij ze zich niet alleen verlieten op de gegevens die daarin werden vermeld, maar ook voor een deel de ideologische interpretatie overnamen die daarmee samenging.
Zamoyski helpt de vele mythen, die om de Russische veldtocht heen zijn gegroeid, vakkundig om zeep. In het kort komt het erop neer dat de Tsaar, zeker aanvankelijk, onvoldoende ervaren en veel te wispelturig was om de verdediging tot een goed einde te brengen. Zijn grootste verdienste is vermoedelijk, dat hij de verleiding weerstond om zelf het leger aan te voeren, wat ongetwijfeld tot een verschrikkelijke nederlaag had geleid. De enige die wist wat hij deed was de voorzichtige, talentvolle, maar stuurse bevelhebber Barclay de Tolly. Hij had de organisatie gestroomlijnd, had de omstandigheden van de soldaten verbeterd en had zelfs een plan in voorbereiding voor een strategische terugtocht, zoals die uiteindelijk tot de overwinning zou leiden. Helaas was Barclay impopulair en voorts begon zich in Rusland, zowel in het hoofdkwartier, het legerkamp als in de rest van de maatschappij, een soort onverkwikkelijk xenofoob chauvinisme te ontwikkelen, waarbij alles en iedereen verdacht werd gemaakt die op wat voor manier dan ook geassocieerd kon worden met het buitenland. Barclay – geboren en getogen in Rusland, maar in de verte van Schotse komaf – was een van de eerste slachtoffers van deze hetze en werd ontslagen.
De vervanger van Barclay werd Koetoezov, een oude, ziekelijke veteraan die zijn sporen had verdiend in de continue, verbeten strijd tegen de Turken. Ook rond hem zijn in de loop der jaren mythen ontstaan en opnieuw maakt Zamoyski die met de grond gelijk. Te beginnen die omtrent zijn afkomst: vooral in de Stalinistische literatuur is hij een volksheld, waarbij hij op een of andere manier wordt gezien als een vrijheidsstrijder die ondanks zijn adellijke achtergrond de Tsaar en ‘het systeem’ bestrijdt ten gunste van het volk. Die mythe berust nergens op. Koetoezov was een edelman met een verfijnde smaak wiens enige boertigheid vermoedelijk was, dat hij af en toe ontzettend grof kon zijn. Op de militaire prestaties van Koetoezov gedurende deze periode valt ook nogal wat kritiek te leveren. De oude veldheer was niet altijd even kordaat, mogelijk vanwege zijn ouderdom, maar even waarschijnlijk omdat hij gewoon bang was om te verliezen. Voorts was hij een ster in het geven van vage orders en was hij eerzuchtig: hoewel hij niet de architect was van de tactiek waarmee hij uiteindelijk de oorlog zou winnen – dat was immers Barclay – had hij er geen enkele moeite mee de eer daarvoor op te strijken. Anderzijds moet gezegd worden dat Koetoezov in ieder geval een ding buitengewoon goed inzag: de waarde van propaganda. Hij wist iedere onbesliste schermutseling of verloren slag op een klinkende overwinning te laten lijken en wist zowel de Tsaar als het Russische volk zover te krijgen, dat ze zijn voortdurende terugtrekkende bewegingen niet alleen aanvaardden, maar dat hij hun woede op de invaller wist te richten en niet op hem. En tenslotte, hoe je het ook wendt of keert, hij won – al moet je niet vragen hoe: het aantal slachtoffers aan Russische zijde was vermoedelijk even hoog als onder de invallers.
Zo verliest de oorlog onder het kritische oog van Zamoyski iedere mythologische glans. En niet alleen wat de Russen aangaat, maar ook wat de Fransen betreft. Napoleon zelf komt er niet erg goed vanaf. Hij maakt onnodige politieke en diplomatieke fouten, heeft al van tevoren de benodigde voorbereidingen en middelen te laag ingeschat, twijfelt en reageert traag. Hij beoordeelt Tsaar Alexander totaal verkeerd: wat hij alleen maar wil is dat Alexander zich houdt aan het Continentaal Stelsel, de boycot van Engelse schepen en producten in alle havens van het vasteland van Europa. Maar Alexander geeft niet toe. Dus gaat Napoleon onvoldoende voorbereid een oorlog in die hij eigenlijk helemaal niet wil – de rivaliteit der grootmachten heeft haar eigen dynamiek en alle deelnemers worden in de maalstroom meegesleurd: Alexander, Barclay, Koetoezov, Napoleon … en natuurlijk die honderdduizenden naamloze soldaten, boeren, burgers, hoeren, dieven, kinderen, handelaars, wasvrouwen en drijvers die hun leven verwoest zagen of verloren gedurende de paar maanden die de veldtocht duurde, maar vooral gedurende de verschrikkelijke terugtocht. De enige glans die overblijft is de matte weerschijn van het leed, het uithoudingsvermogen, van de gruwelen en onmenselijkheden die werden begaan, maar ook de heldere glans van de innerlijke beschaving, de zelfopoffering en de heldenmoed van sommigen, zelfs onder de meest vreselijke omstandigheden. Kortom: de glans van het menselijke, aangrijpend en zonder opsmuk.
Een prachtig boek.