De titel verwijst zowel naar de expresweg G 312, die naar het verre westelijke Xinjiang leidt, als naar de razendsnelle veranderingen in China. VRT-journalist Tjhoi (ik waag het telkens zijn voornaam te nemen) schreef in 2006 al “Made in China. Meningen van daar”. Hij gaat eerst met Lulu Wang op zoek naar wat van iemand een Chinees maakt en wat er van je cultuur over blijft als je in een ander land en in een andere gemeenschap opgroeit. Elke ontmoeting begint met een oud Chinees verhaaltje dat door Lulu verteld wordt. Er zit altijd een les in. Eén voorbeeld: er was eens een boer die snel rijk was geworden. Hij wilde steeds meer. De les is: wees tevreden met wat je hebt. In deze cyclus worden we op een literair- moralistische wijze ingewijd in de Chinese manier van (hiërarchisch) denken, handel drijven, (traag) beslissingen nemen, hun obsessie voor draken, voor tradities en voor eten. Eén van de gesprekspartners is Gilbert van Kerckhove, sinds 1981 in China, eerst voor ACEC, nu al jaren als adviseur van de Chinese regering, o.a. bij de organisatie van de O.S. Een andere is Pang Ching Lin, docente aan de universiteiten van Leuven en Luik. Ze vertelt welke belangrijke rol het eten speelt in het Chinese familiale leven. Ook Tang Wei Men komt aan het woord. Ze is modeontwerpster bij Ann Demeulemeester in Antwerpen. Na deze reis naar binnen, volgen de bevindingen tijdens duizenden kilometers in China voor Sporza Olympia, het VRT-programma ter gelegenheid van de O.S. Dit deel heet China Express. Met Hainan Airlines vliegt Tjhoi rechtstreeks naar Beijing. Omwegen langs Parijs, Frankfurt, Amsterdam, Londen, Helsinki behoren tot het verleden. Wat Tjhoi ginds meteen opvalt, zijn de wegen (veel egaler dan hier), veel parken tussen de bouwwerven, veel inspanningen voor het milieu, steeds minder armen, ook steeds meer euromiljonairs (300.000), veel meer individuele vrijheden, meer pluralisme, meer persvrijheid. Over de grenzen daarvan worden door weinigen vragen gesteld. De reis gaat ongeveer langs de oude zijderoute, concreet over de G 312, de superautosnelweg van 4.500 km van Shanghai tot Urumqi aan de grens met Kazachstan. Hij begint in Shanghai i.p.v. Xian. De breedte is nog bescheiden: vierbaans. De ringwegen rond de grote steden zijn breder. Er rijden veel vrachtwagens en slaapbussen. Bij de terugreis neemt hij een zuidelijker parcours naar Hong Kong en vandaar trekt hij langs de Oostkustroute weer naar Shanghai. Langs deze route, een gordel van steden zoals Guangzhou, Shenzhen, Xiamen, Wenzhou, Yiwu. Hier verloopt het contact tussen Oost en West via vliegtuigen, laptops, gsm, sms, just-in-time bestellingen. Naast de economische hypertensie, zijn er ook andere dingen aan de hand: Shanghai wil de top halen in de modewereld, Shenzhen en Guangzhou zijn broeinesten van sociaal verzet tegen uitbuiting. Geregeld duikt Tjhoi ook in het verleden, vooral in de lange eeuw van de vernederingen. Bij Shanghai (p.59) bespreekt hij de Franse concessie (1842–1949), maar vergeet hij de Belgische. Hij schetst 30 jaar evolutie van de Bund. Het woord betekent aanlegkade en komt van het Urdu -woord band, kade of dam. Aan de overkant ligt Pudong, in 1990 nog platteland, nu een hypermoderne metropool. In 2010 neemt Shanghai met een overweldigende wereldtentoonstelling zoete weerwraak voor de onverteerde vernedering bij het Verdrag van Nanjing (1842). In Suzhou beschrijft hij de zijdeteelt, hij bezoekt er het zijdemuseum en de weefmachinefabriek van Picanol uit Ieper. De arbeiders verdienen er €300 bruto per maand of €200 netto (p.89). De resterende €100 gaan naar het huisvestingsfonds, ziekteverzekering, werkloosheid, pensioen. In Xian vertelt hij over de vreselijke aardbeving van 8.0 op de schaal van Richter, die in mei 2008 de nabije provincie Sichuan dooreen schudde: 70.000 doden, 18.000 vermisten, onnoemelijke schade. De Chinezen vestigden een solidariteitsrecord met 500 miljoen dollar voor de slachtoffers. Terloops signaleert hij hier de discussie over de doodstraf: het aantal executies daalde van 1010 in 2006 naar 470 in 2007. Bij de geschiedenis van de zijderoute krijgt Marco Polo (1271-1295) alle eer en wordt zijn Vlaamse voorganger Willem Van Rubroek (1253) traditioneel vergeten. Die route speelde effectief een grote rol bij de komst van de islam (p.107 en 154), maar Tjhoi vergeet de slag bij de Talas (nu Kirgizië en Kazachstan): daar versloegen de succesvolle Arabische legers in 751 de Chinezen en drongen zo binnen in westelijk China, vanwaar ze dan de boekdrukkunst, het papier en kompas meebrachten naar het westen. In Xian zwaait hij een terecht eresaluut naar Dr. Paul Janssen. De jaartallen lijken mij niet helemaal te kloppen: de start in Hanzhong vond plaats onder leiding van Joos Horsten in 1978, i.p.v. 1983 of 1985. Het bezoek bij aan de veel grotere fabriek in Xian brengt Tjhoi bij zijn stokpaardje: de werking van de vakbonden en de arbeidsomstandigheden. Janssen blijkt een modelbedrijf te zijn. Maar Tjhoi verwijst hier naar een interview van journalist Christophe Callewaert met Anita Chan, al 25 jaar specialiste ter zake (p.113). Zij bevestigt de horrorverhalen over de migrantenarbeiders, maar ze stipt tegelijk aan dat de levensstandaard stijgt voor iedereen, ook voor hen. Actiegroepen leren hen hun rechten door middel van korte teksten en praktische info op de kaarten waarmee ze spelen. Dan trekt Tjhoi de boer op en beschrijft hij wat ze de laatste 50 jaar allemaal doorstaan hebben. Al met al krijgen de boeren weinig aandacht vergeleken met de arbeiders. Meteen beoordeelt hij Mao en Confucius. Hij legt uit waarom Lanzhou de meest vervuilde stad is en wat de overheid eraan doet. In zijn eerste eindstation Urumqi (p.165–176 ) vertoeft hij tussen de Oeigoeren. Ze haalden het nieuws in 2008 met dodelijke aanslagen. Blijkbaar zijn de meesten tevreden en wil een minuscule minderheid een eigen staat. Ook het nabije Lop Nor en zijn kernproeven komen hier ter sprake. Zonder te zeggen hoe, zit hij dan ineens aan de totaal andere kant van China, in de rijke delta van de zuidoostelijke Parelrivier (p.179). Een totaal andere wereld, overbevolkt, rijk. Het bezoek aan Shenzhen wordt aangegrepen om uit te leggen hoe erg gezichtsverlies is voor een Chinees. Je kunt het vergelijken met een boom die zijn schors verliest: die is onherstelbaar verwond en alle pracht en praal is hem ontnomen (p.182-183). In Guangzhou, het vroegere Kanton, stoot hij op een katholieke neogotische kathedraal, pal in de winkelstraat, bijna een kopie van de Notre Dame. De stad staat bekend om zijn “sociaal weerbarstig” karakter, wilde stakingen en protesten tegen sociale wantoestanden. Tjhoi geniet er van de lekkere keuken. Begrijpelijk, want toen zijn ouders in 1958 uit Indonesië naar België kwamen, begonnen zij in hartje Brussel met een Chinees restaurant, waar Tjhoi opgroeide (p.189). Een paar etappes verder, zit hij in Wenzhou, de schoenenstad, met een resem katholieke kerken. De E.U. is de grootste klant van schoenen en aanstekers. In Yiwu komen zakenlui uit het westen en uit Polen in de toonzalen windowshoppen: wat daar in de etalages ligt, komt het volgende seizoen op ons af in de grote ketens. Van hieruit maakt hij even een rare reuzensprong naar Tibet en verklaart hij het ongenoegen van de jongeren vanuit hun jaloezie op de Chinezen die werk vinden in Tibet. Uiteraard zijn er nog andere en fundamentelere redenen. Volgt dan deel III, genaamd “Meet and Greet”: gesprekken met een 20-tal Chinezen, die ongehinderd durven vertellen wat ze doen en wat ze hopen te bereiken. De eerste is een hooggeschoolde arbeidsmigrant die zelf nu arbeiders helpt op juridisch en ander gebied. De nieuwe wet van 1.1.8 blijkt vooral nageleefd te worden in de grote bedrijven, maar niet in de kleine plaatselijke bedrijfjes. Een tv-journaliste vertelt wat ze mag en niet mag zeggen. Jonge koppels verklaren allemaal dat ze nog jaren een flink deel van hun loon naar hun ouders in hun dorp brengen. Twee milieuactivisten en een milieuambtenaar sommen op wat de meest vervuilde stad Lanzhou doet om zijn imago kwijt te raken. Een vakbondsafgevaardigde en een arbeider bij Janssen – Xian vertellen over de lonen: minimum €150, gemiddeld €400 per maand als men alle werknemers erbij telt. Voor heel China zou het gemiddelde €170 per maand bedragen (p.282). Een moslim vertelt dat zijn geloofsgenoten het niet slecht hebben. Een activiste voor vrouwenzaken merkt op dat vrouwelijke arbeidsmigranten dikwijls in ongezonde chemische bedrijven terecht komen. Over hun aanwezigheid in de grootstedelijke prostitutie wordt niet gesproken. Een naamloze migrant vertelt dat ze in een klein bedrijfje een leverziekte en leukemie opdeed en dat de eigenaar prompt alle arbeiders medisch liet onderzoeken en al de zieken ontsloeg (p.315). Een jonge vrouw zegt dat de universiteit heel duur is voor arme gezinnen (€800 per jaar ) en dat ook de kosten voor huur, voedsel en kleding hoog liggen. Leuker is haar verhaal over de huwelijksvoorbereiding door een tussenpersoon (p.338). Die zorgt dat het nooit plaats vindt op een dag met een vier (si), omdat dit woord dezelfde klank heeft als dood. Wel op een dag met zes (liu: goed leven vol geluk) of acht( winst maken). Beide families vieren op een aparte plaats, bruid en bruidegom verdelen hun tijd over de twee. Na het feest komt het koppel drie dagen niet buiten en komt de bruid in die tijd niet in de keuken. Een vakbondsman in het arme Xinjiang vertelt dat het gemiddeld loon €300 per maand is (p.360). Dit lijkt me quasi onmogelijk, want in de modelbedrijven van Janssen – Xian en Picanol – Suzhou is het niet hoger (p.89 en 282). Bij een eerste lezing zou men kunnen denken dat Tjhoi’s vraagstelling te beleefd en te braaf is, dat hij te weinig weerwerk biedt. Maar zijn uitgangspunt was precies om Chinezen van vlees en bloed aan het woord te laten, goed te luisteren en zo meer inzicht te verwerven in de snelle veranderingen van China, waar ongeveer iedereen over struikelt. Tjhoi stelt zijn vragen dan ook op zo’n manier, dat de meeste gesprekspartners tamelijk eerlijk hun mening geven i.p.v. stereotype antwoorden op te dreunen die de partij dicteert of dicteerde. Als hij deze Chinezen op de rooster had gelegd, zou hij maar half zoveel informatie hebben kunnen verzamelen. In dit deel is het aspect vakbond oververtegenwoordigd en komt de massa boeren te weinig aan bod. Het boek sluit af met een zeer nuttig statistisch overzicht (p.369 -384). In de tabellen zie je meteen het overschot aan mannen in de leeftijden 0–14 en 15–64, maar boven 65 zijn de vrouwen het sterke geslacht. Hun levensverwachting is 75 jaar, die van de mannen 71. De cijfers geven ook aan hoe snel de consumptiemaatschappij evolueert en dat China snel Duitsland zal inhalen, maar het zit nog maar aan 60% van Japan en 20% van de VS. Het aantal zeer armen is sinds 1980 gedaald met 400 miljoen. Nog 80 miljoen Chinezen moeten overleven met minder dan $1 per dag. Het aantal studenten in hoger en universitair onderwijs is in 30 jaar gestegen van 1 naar 18 miljoen. In het nawoord komt de zachte persoonlijkheid van Tjhoi nog eens tot uiting. Hij toont hoe razendsnel zijn moederland verandert, hoe journalisten struikelen over de stroomversnellingen, maar hij laat de conclusies over zijn gesprekken en belevenissen over aan de lezer. Hij zelf blijft bescheiden op de achtergrond. Nog enkele opmerkingen. De pagina’s met de prachtige kleurenfoto’s (p.65–80, 129–144, 193-208 ) zijn helaas niet genummerd en in de tekst wordt er niet naar verwezen. Een register ontbreekt. Inbev is niet de tweede, maar de grootste brouwer ter wereld (p.190). In vele boeken over China is Willem Van Rubroek de grote onbekende; dat is hier niet anders. Tot slot: Tjhoi observeert goed, hij interviewt de Chinezen in hun taal en vertelt bijzonder aangenaam. Hij pleit ervoor de Chinezen hun kans te geven en vooral te kijken naar de vooruitgang die ze maken, niet enkel economisch, maar ook op het terrein van mensenrechten, meningsuiting, bescherming van arbeiders. Over de O.S. zegt hij te weinig: hier hebben de Chinezen in alle geval de wereld verbaasd, net enkel met hun medailles, maar ook met een feilloze organisatie, een benijdenswaardige infrastructuur, een zwembad waarin Michael Phelps 8 x goud kon halen, een regen aan wereldrecords in de andere disciplines en met een milieu waarin duursporters wel konden presteren: de lucht was minder vuil en minder zwoel dan voorspeld en gevreesd.