Kenau
De heldhaftige zakenvrouw uit Haarlem (1526-1588)
Els Kloek
92 pp, € 15,-
isbn/issn: 90-6550-456-7
reeks Verloren Verleden 15

Kenau

(recensie: Henk Looijesteijn)

Mijn eerste ontmoeting met Kenau – of liever gezegd, een verbeelding van Kenau – was zo rond mijn veertiende jaar, toen ik het eerste deel aanschafte van de strip Van Nul tot Nu, een verbeelding van het vaderlandse verleden voor kinderen. Oorspronkelijk verschenen als feuilleton in Donald Duck en naderhand gebundeld in vier bundeltjes geeft Van Nul tot Nu een in meerdere opzichten amusant en alleszins leesbaar overzicht van de Nederlandse geschiedenis. In deel I, dat de vaderlandse geschiedenis tot 1648 behandelt, maakt Kenau op pagina 49 haar opwachting bij het beleg van Haarlem in 1573. Ze komt maar op twee plaatjes voor, maar ze maakte een overweldigende en onuitwisbare indruk op me. Op het eerste plaatje zien we een schildwacht, Kenau en Ripperda op de omwalling, en ontspint zich de navolgende dialoog. De schildwacht: ‘Burgemeester Ripperda! De vijand naakt!’; Kenau: ‘Waar? Waar?’; Ripperda: ‘Nee, Kenau Simonsdochter Hasselaar! "Naakt" is een ander woord voor "nadert". De vijand nadert!’. Op het volgende plaatje wordt vervolgens het beleg getoond: met de Amsterdamse of Spaarnwouder Poort op de achtergrond rost Kenau met een Spanjaard in de potige knuisten andere Spanjaarden af. Van de wallen wordt ze toegejuicht: ‘Bravo! Geef ze van katoen, Kenau!’.

Het is niet de plaats hier in te gaan op de feitelijke onjuistheden in Van Nul tot Nu – Ripperda bijvoorbeeld was nooit burgemeester van Haarlem – of de functionaliteit van het woordgrapje ‘naakt/nadert’. Het is de verbeelding van deze ‘moedighe mannin’, zoals haar tijdgenoten haar al noemden, die hier onze aandacht verdient. Kenau wordt niet alleen (letterlijk) afgeschilderd als een volumineus manwijf met haar op de gespierde armen en benen en meer dan pronte borsten, en passant wordt haar ook een actieve seksuele interesse toegedicht (haar uitroepen ‘Waar? Waar?’ worden door de tekenaar geaccentueerd door haar, met tong uit de mond, wild om zich heen te laten kijken). Voor een beetje in gender history geoefende historicus is deze moderne verbeelding van Kenau gefundenes fressen, want er zijn duidelijke parallellen te trekken met de verbeelding (in woord dan wel beeld) van strijdbare vrouwen uit het verleden. De gerenommeerde Britse historica Antonia Fraser signaleert in haar boek The Warrior Queens (New York 1989) vergelijkbare gevallen – weliswaar in haar geval vooral koninginnen – uit de wereldgeschiedenis waar vrouwen in het strijdperk – of aan het hoofd van de regering – niet alleen allerlei ‘mannelijke’ mentale en fysieke kenmerken krijgen toebedeeld, maar ook in bed een ongebruikelijke activiteit zouden hebben ontplooid. Fraser constateert dat er een hardnekkige en opmerkelijk gelijkvormige traditie van de verbeelding van vrouwelijke oorlogsvoering en machtsuitoefening bestaat, die tot de dag van vandaag een taai bestaan leidt. Zij noemt onder andere Margaret Thatcher en Indira Gandhi als moderne voorbeelden van machtige vrouwen die ‘mannelijke’ kwaliteiten kregen toebedeeld, maar ook de verbeelding van Kenau door de makers van Van Nul tot Nu midden jaren tachtig past in het door Fraser geschetste kader.

Van Nul tot Nu wordt niet genoemd in dit vijftiende deeltje van Verloren Verleden, en ook Antonia Fraser ontbreekt in de literatuurlijst, hoewel schrijfster Els Kloek wel ingaat op de ‘mannelijke’ karakterisering van Kenau door – overwegend mannelijke – (geschied)schrijvers. Het is jammer dat Kloek geen gebruik maakt van Fraser of Van Nul tot Nu, maar verder mag de inmiddels toch wat vergeten Kenau niet klagen over de wijze waarop Kloek haar terugzet op de historische kaart van Nederland. Zoals gebruikelijk zijn de deeltjes van Verloren Verleden uitvoerig en fraai geïllustreerd, en Kloek plaatst Kenau in nuchtere en heldere bewoordingen in haar tijd, de roerige zestiende eeuw. Het is geen sinecure het tijdperk van de Opstand adequaat te beschrijven in weinig woorden, maar het is haar gelukt. Achtereenvolgens besteedt zij aandacht aan de Opstand en zijn voorgeschiedenis, het beleg van Haarlem, het leven van Kenau en de Kenaumythe, en geleidelijk aan maakt ze duidelijk waarom Kenau van een historisch personage tot mythe werd, en hoe de mythe weliswaar de echte Kenau overschaduwde, maar toch meer behield van de ‘echte’ Kenau dan vaak het geval is bij dergelijke ‘Larger than Life’ karakters. ‘Echt’ staat tussen aanhalingstekens, want het is altijd moeilijk – zo niet onmogelijk – een eenduidig beeld te krijgen van zestiende-eeuwers. Veel informatie is verloren gegaan, of gekleurd, of tergend summier, en Kloek noch Gerda Kurtz, haar voorgangster als Kenaubiografe, hebben dit euvel kunnen omzeilen. Voor een zestiende-eeuwer is Kenau overigens rijk bedeeld met bronnenmateriaal, zoals kenners van die tijd zullen beamen. Maar wat er is, is dan ook al vijfenveertig jaar geleden samengevat door Kurtz. Haar biografie (Kenu Symonsdochter van Haerlem, Assen 1956) is het definitieve werk over Kenau qua feitenvergaring en zal dat waarschijnlijk ook wel blijven, zoals Kloek beaamt. Het archiefmateriaal blijkt echter dikwijls weerbarstig en voor meerdere uitleg vatbaar. Een volledige reconstructie van het leven van de historische persoon Kenau stuit dan ook op de onhebbelijkheden van het bronnenmateriaal. Het kan zelfs niet zonder meer worden aangenomen dat Kenau daadwerkelijk mee vocht tijdens het beleg, of dat ze meer als een soort mascotte fungeerde die het manvolk aanvuurde.

Kenau is meer dan het icoon van het Haarlems beleg. Ze was al op leeftijd, telg van een vooraanstaand Haarlems geslacht, weduwe van een scheepsbouwer, en ook zelf zeer actief als scheepsbouwster. Na het beleg raakte ze in de problemen – ze moest eerst uitwijken, en leefde een paar jaar in ballingschap voordat ze kon terugkeren naar Haarlem. Ze was niet alleen een actieve zakenvrouw, maar procedeerde er ook nog eens lustig op los, waardoor ze in tal van rechterlijke bronnen voorkomt. In de jaren tachtig raakte ze door tegenslagen in minder voorspoedig vaarwater en moest ze schulden aangaan. In 1588 verdween ze tenslotte op zee, op reis naar Noorwegen, mogelijk als slachtoffer van piraten.

Was Kenau nu een buitengewone vrouw of niet? Dat is een vraag waar Kloek noch Kurtz een volledig antwoord op kunnen vinden, en dat ligt mede aan de vele vragen die de geschiedschrijving nog onbeantwoord heeft gelaten met betrekking tot vroegmoderne vrouwen in het algemeen en zestiende-eeuwse vrouwen in het bijzonder. Kenau was niet de enige weduwe die de zaak van haar man voortzette, de vele processen waar ze in verzeild raakte, waren geenszins ongebruikelijk voor de klasse waartoe ze behoorde, en zelfs haar wapenfeiten bij het beleg waren allesbehalve uniek: ook in andere Nederlandse steden verwierven strijdlustige vrouwen roem, zoals Trijn van Leemput die in Utrecht een belangrijke rol speelde bij het neerhalen van de Vredenburg. Al deze aspecten zijn nog weinig onderzocht, en daarmee blijven de corresponderende aspecten van Kenau nog onderbelicht. Het is jammer dat Kloek niet nader ingaat op de beschuldigingen van hekserij aan het adres van Kenau en haar dochters, hoewel de studie van Hans de Waardt (Toverij en samenleving. Holland 1500-1800, Den Haag 1991) al een aantal jaren beschikbaar is. Aan de hand daarvan hadden deze beschuldigingen kunnen worden uitgewerkt. Ook de omstandigheden van Kenaus verdwijning verdienen nadere uitwerking. Kurtz neigde ertoe het verhaal van Kenaus dochters – dat hun moeder waarschijnlijk was verdronken door piraten – te geloven, maar Kloek is wantrouwender, en vraagt zich af of Kenau – met schulden bezwaard – misschien opzettelijk is ‘verdwenen’, met medeweten van haar dochters. Een antwoord op die vraag zal waarschijnlijk wel nooit komen, maar door toetsing van het verhaal van Kenaus dochters aan de gewoontes van zestiende-eeuwse piraten kan het een en ander wel in een – vooralsnog ontbrekende – context geplaatst worden.

De historici zijn dus nog niet klaar met Kenau. Deze fascinerende vrouw verdient het in nog scherper trekken te worden geëtst. Alleen verder historisch onderzoek kan Kenau beter in haar tijd plaatsen dan tot nu toe mogelijk is. Wellicht dat Kloek of een andere historicus verder kan gaan op de solide basis van dit vijftiende deeltje van Verloren Verleden.