Hoe kunnen we, ondanks toenemende bezuinigingen, toch de kwaliteit van onderwijs en onderzoek garanderen? Hoe staat de universiteit in Nederland en in het buitenland bekend? Hoeveel eerstejaars hebben zich al aangemeld? Wie moet een bepaalde leerstoel gaan bekleden? Vragen waar universitaire bestuurders heden ten dage een antwoord op zoeken. Uit het onderzoek van historicus Ronald Sluijter blijkt dat bestuurders in de zeventiende en achtiende eeuw met precies dezelfde dilemma’s worstelden.
In 1575 werd in Leiden de eerste universiteit van de jonge Republiek der Verenigde Nederlanden opgericht. Voorheen moesten studenten naar Leuven, Keulen of naar nog verderaf gelegen universiteiten. De Leidse universiteit zou uitgroeien tot een van de belangrijkste universiteiten van de zeventiende eeuw, vermaard om haar onderwijs op protestantse grondslag. Een toestroom van studenten volgde, waarvan ongeveer de helft afkomstig was uit het buitenland. Boeken van Leidse hoogleraren werden, mede door de Hollandse drukkerijen, over heel Europa verspreid.
Eind achttiende eeuw was van deze glans weinig meer over. Slechts een handjevol studenten en docenten uit het buitenland wist de weg naar Neerlands oudste universiteit te vinden. In hoeverre was dat de schuld van het bestuur van de Leidse universiteit? Deze vraag staat centraal in het eind 2004 verschenen proefschrift van Ronald Sluijter. Weinig, luidt zijn conclusie. Hoewel het financiële beleid van de universiteit behoorlijk kortzichtig kon zijn en soms zelfs ronduit rampzalig, hebben de bestuurders er alles aan gedaan het verval te keren. Zo werden universitaire faciliteiten uitgebreid en werden buitenlandse hoogleraren gelokt met hoge tractementen. Het mocht echter niet baten.
Het grootste probleem was dat de Republiek vervallen was tot een tweederangs natie. De aantrekkingskracht van de Leidse universiteit werd in de zeventiende eeuw onder andere veroorzaakt door de wonderbaarlijke economische groei die de Republiek doormaakte. Europese studenten kwamen naar Leiden om te zien hoe dit kleine moerasgebied met zijn kikkergekwaak kon uitgroeien tot een belangrijke grootmacht. In de achttiende eeuw stelde de Republiek niet zoveel meer voor. Aan Heinrich Heine wordt de opmerking toegeschreven dat in Holland alles vijftig jaar later gebeurde. Holland was niet bepaald een regio waar je als student naartoe ging om het nieuwste van het nieuwste te leren. Daar komt bij dat sommige Duitse vorsten in de achtiende eeuw hun onderdanen verboden elders te studeren. Juist veel Duitse studenten hadden in de zeventiende eeuw de weg naar Leiden gevonden.
Vernieuwend aan de studie van Sluiter is dat hij de geschiedenis van de Leidse universiteit vertelt aan de hand van de bestuurders. Er is al zeer veel over de universiteitsgeschiedenis geschreven vanuit het perspectief van onderwijs en wetenschap, maar over het dagelijks reilen en zeilen van de universiteit is weinig bekend. Het bestuur werd gevormd door drie door de Staten van Holland benoemde curatoren en de vier burgemeesters van Leiden. Dit bestuur opereerde vrij onafhankelijk. Slechts zelden grepen de Staten van Holland in universitaire aangelegenheden in. Aan bod komen de bemoeienissen van het bestuur met de academische infrastructuur, het benoemen en het behoud van goede professoren, het ondersteunend personeel en de universitaire financiën.
Het is een studie die zeker een aanrader is voor iedereen die geïnteresseerd is in universitaire geschiedenis. Het is te hopen dat dit onderzoek navolging krijgt. Het zou boeiend zijn te weten hoe bijvoorbeeld het bestuur van de Utrechtse universiteit in vergelijking met dat van Leiden opereerde.