Was Sie doch nicht alles haben in Holland!
Dilemma’s in het persbeleid van de overheid. Bijdragen over de dilemma’s in de zorgplicht van de overheid voor pluriformiteit in de informatievoorziening, in het bijzonder via de pers in Nederland
Lou Lichtenberg
uitgave in eigen beheer
€ 24,95
isbn/issn: 9080570567
proefschrift uitgegeven in eigen beheer, verkrijgbaar via het Bedrijfsfonds voor de Pers. www.bedrijfsfondspers.nl, en op bestelling via de boekhandel

Was Sie doch nicht alles haben in Holland!

(recensie: Sofie Cerutti)

Het proefschrift van communicatiewetenschapper Lou Lichtenberg over het persbeleid van de overheid sinds 1945 bevat ook voor historici interessant materiaal. Het is jammer dat het boek er niet uitziet als een boek en dan ook niet in de reguliere boekhandel te verkrijgen is. Zo veroordeelt Lichtenberg zichzelf tot de marge van de marge.

Ondanks alle pogingen tot multi-, inter-, of transdisciplinariteit ligt er een enorme kloof tussen de geesteswetenschappen en sociale wetenschappen. Dat is jammer, en begrijpelijk. Het proefschrift van communicatiewetenschapper Lou Lichtenberg (in het dagelijks leven directeur van het Bedrijfsfonds voor de Pers en in zijn vrije tijd oprichter/hoofdredacteur van Archeologie Magazine) is ook voor historici belangwekkend, maar ook hij maakt het ‘ons’ niet erg makkelijk, moet ik zeggen.

Geesteswetenschappers willen altijd graag een BOEK lezen, en daarin mogen ze wel wat rekkelyker worden. Dit is een promotie 'op artikelen' zoals dat heet – het bestaat uit acht artikelen die Lichtenberg tussen 1980 en 2001 schreef. En daar is op zichzelf niets mis mee. Maar dit proefschrift (dat niet alleen een titel en ondertitel, maar ook een boventitel heeft), kortweg Dilemma’s in het persbeleid van de overheid, is werkelijk verschrikkelijk lelijk en onprofessioneel vormgegeven. De artikelen zijn gekopieerd en dus alle in hun oorspronkelijke vormgeving te zien. De inleiding en conclusie komen zo uit een tekstverwerker rollen – er is aan de Word-defaults werkelijk geen millimeter veranderd.

Het resultaat is vriendelijk gezegd een zooitje. Dat lijkt een vormkwestie, maar is helaas meer dan dat. Een inhoudelijk manco van dit proefschrift is dat geen letter van de artikelen is veranderd sinds ze voor het eerst verschenen. En een aantal is al flink oud.

Dat zelfs niet de suggestie wordt gewekt dat het één geactualiseerd geheel is, door het dan op zijn minst over te tikken en alles in een uniforme vormgeving samen te voegen, is misschien te prijzen, maar in feite wetenschappelijk onverantwoord. Denkt Lichtenberg al vijfentwintig jaar hetzelfde over deze materie? Is er geen nieuw onderzoek, nieuwe gegevens die aan de oudere artikelen toegevoegd zouden moeten worden? De inleiding en conclusie zijn te kort om antwoord te geven op dit soort vragen. Tussen de artikelen zijn zeer korte stukjes tekst gevoegd, meer om het geheel ‘aan elkaar te praten’ en er achteraf een bredere duiding aan te geven, dan om ze bij te stellen.

Dat alles is zo ergerlijk omdat de inhoud ook voor historici erg interessant is. Het gaat allemaal om de vraag op welke wijze de overheid haar plicht, te zorgen voor een pluriforme pers, sinds 1945 heeft vormgegeven. De overheid – zo is het uitgangspunt in Nederland – dient te waarborgen dat burgers zich politiek-maatschappelijk kunnen informeren en daarover in vrijheid en openheid met elkaar kunnen communiceren. Het proefschrift van Lichtenberg is historisch te noemen in de zin dat hij weergeeft hoe het overheidsbeleid ten opzichte van de pers zich heeft ontwikkeld sinds de Tweede Wereldoorlog, en welke dilemma’s daarbij steeds een rol bleken te spelen.

In Nederland loopt de ontwikkeling van dat beleid globaal van onthouding vóór de oorlog via beperkte bemoeienis na de oorlog (perszuiveringen), naar een sterk geloof in de maakbare samenleving en bijbehorend stevig overheidsingrijpen in de jaren ’60 en ’70, weer terug naar relatieve onthouding en geloof in marktwerking in de jaren ’80. Daarbij werd het ‘veroveren’ van persvrijheid op de overheid minder belangrijk dan het bewaken van de pluriformiteit. De pers- en informatievrijheid moesten ‘beschermd worden’ tegen doorgeschoten marktwerking: het door persconcentraties en commercialisering eenzijdiger worden van de pers. Het beleid ging zich minder richten op het ‘beschermen van de zwakkeren’ dan op innovatie en het bevorderen van nieuwe ontwikkelingen. Daarbij ging het niet meer om de pers alleen, maar om mediabeleid in bredere zin: radio, televisie, nieuwe media.

De volgende dilemma’s speelden in die ontwikkeling een rol. In de eerste plaats is er het permanente dilemma tussen onthouding en bemoeienis. Die bemoeienis kan juridisch zijn, communicatief of economisch. Het proefschrift gaat vooral over het laatste, en dat is jammer. Lichtenberg voert hierbij de argumentatie aan dat hij door zijn werk voor het Bedrijfsfonds voor de Pers bij die ontwikkelingen nauw betrokken was. Mijns inziens een wat zwakke argumentatie (‘hier weet ik het meeste van’), maar goed.

Die economische sturing leidt weer tot de volgende dilemma’s. In de eerste plaats: richt je het beleid op de hele pers of op afzonderlijke organen (‘generiek – gericht’)? In de tweede plaats: gaat het om beleid voor de pers alleen, of voor media in bredere zin (persbeleid – mediabeleid)? In de derde plaats: bescherm je wat er is, of stimuleer je nieuwe ontwikkelingen, nieuwe organen (‘conserveren – stimuleren’). En tot slot: ga je uit van de nationale situatie of moet de overheid zich richten op Europees beleid (nationaal – Europees)?

In de verschillende artikelen komen deze dilemma’s aan de orde, bij elkaar gehouden door het achteraf gevormde model. Daarbij onthoudt Lichtenberg zich van een eigen mening – hij gaat meer ‘historisch’ dan ‘normatief’ te werk. Waarom eigenlijk? Vanuit de gedachte dat dat wetenschappelijk is? Het lijkt een vorm van hypercorrectie. Lichtenberg ís niet in de eerste plaats een wetenschapper. Hij heeft die artikelen in elk geval niet in die hoedanigheid geschreven. En dat hoeft ook helemaal niet! De artikelen zijn sterk vanuit het Bedrijfsfonds gedacht. Maar is het niet beter om dat te expliciteren dan te doen of dit proefschrift ineens vanuit een ‘objectief’, ‘wetenschappelijk’ standpunt is geschreven? Lichtenberg doet zichzelf daarmee mijns inziens tekort.

Meneer Lichtenberg, laat die universiteit toch voor wat ze is! Laat u niet inkapselen door de wetenschappelijke regels van nuancering, beschaafde conversatie en terughoudendheid. Schrijf artikelen, wetenschappelijke en populaire, opiniestukken en ingezonden brieven; mooie, interessante, opzienbarende. Geef daarin ongezouten uw mening, matig u een oordeel aan, adviseer, commandeer, eis, lobby. Daar heeft iedereen, zelfs wetenschappers, veel meer aan.