Zeeland is uitwaaien op het strand, de hakken in het zand om staande te kunnen blijven bij harde wind, dat is de foto van een gezinnetje die de omslag van het boek siert. Kuipers en Swiers vertellen eigenlijk ‘hun’ verhaal van Zeeland, zoals ze in de inleiding al aangeven.
Het boek volgt de geschiedenis van Zeeland chronologisch en thematisch. Zo zijn de eerste vier hoofdstukken chronologisch: het eerste behandelt de vroege geschiedenis tot het jaar 1000, het tweede de tijdspanne tussen 1000 en 1574, het derde de periode van 1572 tot 1795 , het vierde de tijd van 1795 tot 1944. Vervolgens twee thematische hoofdstukken: de strijd tegen het water en de volkskunde. Het zevende en laatste hoofdstuk beschrijft de recente geschiedenis van 1944 tot 2005.
De vroege geschiedenis wordt in grote lijnen geschetst in het eerste hoofdstuk en waar nodig geïllustreerd met pentekeningen van Kees de Jonge om het betoog te verduidelijken.
Het tweede hoofdstuk behandelt het eilandenrijk Zeeland van 1000 tot 1574. Niet het sterkste hoofdstuk van het boek. De uitleg over keur(en) doet bijvoorbeeld vreemd aan. De uitleg dat het woord keur verwant is aan kiezen en dat het volk, de burgerij zich een aantal rechtsregels koos en deze vervolgens aan de vorst voorlegde ter goedkeuring, roept een te modern beeld op. De bedoelde burgerij bestond alleen uit de poorters en hun rechten werden bepaald door het stadsrecht en de privileges die de landsheer hun verleende. Het is zoals de auteur iets verder in zijn betoog opmerkt “tamelijk ingewikkeld” (pag. 44). De auteur is duidelijk minder thuis in deze periode, wat ook blijkt uit de diverse opgenomen lange citaten en de wijze van bronvermelding. Curieus is bijvoorbeeld de volgende bronvermelding: “(Mondelinge mededeling Henderikx 2000)” op pagina 31.
Het derde hoofdstuk beschrijft de rol van Zeeland gedurende de Opstand en de maritieme avonturen van de Zeeuwen overal in de wereld. Aan de orde komen de handel in het Oostzee-gebied, de Verenigde Oostindische Compagnie en de West Indische Compagnie, de slavenhandel en de welvaart die dit alles bracht en die onder andere zichtbaar werd in de vele buitenplaatsen. De Gouden Eeuw van Zeeland is het eigenlijke thema van het hoofdstuk.
De periode die hierop volgt, is er één van neergang. De komst van de Fransen, die resulteerde in een uiteindelijke inlijving en meer en meer zonen en financiën opeiste voor de Verlichtingsidealen en de verwezenlijking ervan, wordt beschreven in het vierde hoofdstuk.
Zeeland heeft veel te lijden gehad van het oorlogs- en natuurgeweld, zoals beschreven in het vijfde hoofdstuk. Zo schoten de Engelsen in 1809 Vlissingen in puin om de Fransen te verdrijven; en in de Eerste Wereldoorlog vielen er per vergissing Engelse bommen op Zierikzee. Verschillende schepen werden in deze oorlog getorpedeerd door Duitse onderzeeërs. In 1944 vonden hevige gevechten in Zeeuws-Vlaanderen en op Walcheren plaats. Zo werden de dijken bij Westkapelle gebombardeerd, waardoor grote delen van Walcheren onder water kwamen te staan. Vlissingen lag opnieuw in de vuurlinie en was in de Tweede Wereldoorlog de meest beschoten stad van Nederland.
Naast het oorlogsgeweld komen het natuurgeweld en de strijd tegen het water in dit vijfde hoofdstuk aan de orde. De landaanwinning door de eeuwen heen, de bedijkingen, de vele stormvloeden zoals de Sint Felix vloed uit 1530, die Reimerswaal wegspoelde, komen aan bod. Een illustratieve kaart geeft aan welke gebieden, dorpen en die ene stad (Reimerswaal) Zeeland heeft moeten teruggeven aan de zee. Fascinerend is het verhaal over de gesloten gemeenschap van de dijkwerkers van Westkapelle. Zij werkten in ‘benden’, indeling hiervan geschiedde op grond van verwantschap. Verder hadden ze eigen regels en een ondersteuningskas. Hier zou ik graag een literatuurverwijzing gezien hebben! Uiteraard wordt de ramp van 1953 besproken en de realisatie van de Deltawerken. Nieuwe inzichten met betrekking tot zeewering en waterbeheer als “groene dijken” (pag.216) en ontpoldering, in andere woorden: het “creëren van overstromingsgebieden” (pag. 230) worden behandeld.
Het voorlaatste hoofdstuk gaat over de elite- en volkscultuur: de maatschappelijke bovenlaag die het ‘volk’ bestudeert en modernere varianten van volkskundig onderzoek.
Een vertegenwoordiger van de eerste variant was de Zeeuwse predikant Dresselhuis, die op zoek ging naar volksverhalen en in deze een bron zag van de heidense mythologie. Men was op zoek naar Germaanse/ Keltische sporen, de religie van de “oudste bewoners dezer landen” (pag. 232) en wat hiervan mogelijk nog voortleefde in allerlei gebruiken, woorden en ideeën.
Het was een benadering geïnspireerd door de Romantiek. De tweede benadering had als woordvoerder J.C. de Man en had als inspiratiebron de ideeën van de Verlichting. Het was een materialistische benadering die de arts De Man voorstond. Hij initieerde een enquête om allerlei vormen van bijgeloof, als astrologie, amuletten en dergelijke te inventariseren en wilde door goed onderwijs de denkbeelden van het volk over allerlei zaken verbeteren.
Het volkskundig onderzoek omvat een bijna onbeperkt terrein. Het houdt zich bezig met volksgeloof, folklore, dialecten, klederdrachten, meubelkunst, merklappen en de `Wirkungsgeschichte' van het verhaal van de Vliegende Hollander wereldwijd. Het hoofdstuk sluit af met de vraag of er zoiets bestaat als een Zeeuwse identiteit; dat kan er ook nog wel bij. Het zevende en laatste hoofdstuk beschrijft de geschiedenis na 1944, te beginnen met de droogmaking van Walcheren na de bevrijding, die zelfs een eigen geur (!) had toen de drooglegging een feit was. De verdere ontwikkelingen van Zeeland passeren de revue, zoals de sterke opkomst van de recreatie en de invloed van al deze ontwikkelingen op natuur en milieu.
Ik heb de publicatie met genoegen gelezen, maar punten van kritiek zijn er zeker en enkele heb ik genoemd in het voorgaande. De auteurs hebben een enthousiast verhaal verteld, velen kunnen het aanvullen met hun eigen verhalen. De vijftig koopzondagen van Sluis en het enige belfort van Nederland aldaar, de gigantische kerk in Veere, om enkele dingen te noemen. Wat blijft, is het gevoel: ik moet er weer eens heen!
Gijs Boon