Van Hunebedden tot Moskeeën en van Bonifatius tot Jomanda: een ruime tweeduizend jaar religiegeschiedenis op Nederlandse bodem staat beschreven in het in mei van dit jaar gepresenteerde boek Nederlandse Religiegeschiedenis. Niet eerder verscheen zo’n veelomvattend werk. Auteurs Joris van Eijnatten en Fred van Lieburg zijn verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam en gezamenlijk directeur van ReLiC, het onderzoeksinstituut voor Nederlandse Religiegeschiedenis. Het boek is al bij voorbaat een bijdrage aan de geschiedschrijving. Ten eerste is het bedoeld als een handboek, zowel voor de geïnteresseerde leek als voor studenten van het hoger- en wetenschappelijk onderwijs. Ten tweede benaderen de auteurs religie als een onderdeel van cultuur; waardoor religie in het onderzoeksveld van de cultuurhistoricus belandt. Religiegeschiedenis blijft dan niet meer beperkt tot de kerkgeschiedenis, veelal geproduceerd en verdedigd door theologen, maar maakt deel uit van een breder maatschappelijk geheel.
De auteurs bedienen zich voor hun verhaal van een ‘geografische focus’. Invalshoek is het huidige Nederlandse grondgebied. Dit is een objectief kader te noemen, in tegenstelling tot een meer subjectieve religiegeschiedenis die vanuit een kerkelijke of politieke achtergrond geschreven wordt. Het boek valt uiteen in vier delen, waarbij de scheidslijn wordt bepaald door een opvallende verandering van religie in het publieke domein. Het eerste deel begint rond de eerste eeuw voor de jaartelling en eindigt rond het jaar 1000 n. Chr., met de vestiging van één dominante religie in de Lage Landen. Het jaar 1580, het einde van het tweede en begin van het derde deel, markeert de doorbraak van de Reformatie. Het vierde deel start rond 1850, wanneer de definitieve vrijheid van godsdienst in de constitutie is vastgelegd. Per hoofdstuk bespreken de auteurs in een inleiding de context, en weiden vervolgens uit in drie thematische paragrafen.
Door het geografische uitgangspunt rekenen de auteurs af met de mythe van ‘het’ calvinistisch Nederland. De Reformatie, haar verbinding met de opstand tegen de Spaanse overheerser en het ontstaan van de Republiek hebben geleid tot het idee dat Nederland geboren zou zijn met een calvinistische inborst (veelal gebruikt in de protestantse geschiedschrijving). De auteurs ontzenuwen dit door in het derde deel (1580-1850) te wijzen op de diversiteit aan stromingen in deze tijd, onder andere de remonstranten, lutheranen en doopsgezinden. ‘Schijn van eenheid’ is dan ook het thema van dit deel. Binnen de gelederen van de calvinisten bleven strubbelingen overigens ook niet uit, met name over de bijbelexegese. Bovendien, en dit benadrukken de schrijvers ook op andere plekken, was er vanaf het begin van de kerstening een grote groep die niet actief gelovig was. Religie was voor velen meer een zaak van praktische aard dan van innerlijke overtuiging.
Het zeventiende-eeuwse gereformeerde piëtisme (bekend onder de naam ‘nadere reformatie’) daargelaten, kwam de innerlijke geloofsbeleving pas echt tot bloei in de achttiende eeuw. Onder invloed van de Verlichting kwam een nieuw christelijk burgerschapsideaal tot stand, waarin deugdzaamheid hoog in het vaandel stond. Door middel van opvoeding en onderwijs was de burger in staat zelfstandig voor zijn geloof te kiezen. Een protestants vaderland, gedragen door vrije burgers in plaats van opgelegd van bovenaf, was het resultaat. Deze situatie was echter niet het eindpunt. Binnen de protestantse elite tekende zich een tegenstelling af tussen orthodoxen en gematigden. De scheiding tussen kerk en staat, eerst afgekondigd aan het einde van de achttiende eeuw en definitief vastgelegd in 1850, luidde een nieuwe periode in. Verzuiling, maar ook een versnippering van het protestantisme in diverse richtingen en stromingen was het resultaat. ‘Gevarieerd burgerschap’ is het kenmerk van de periode vanaf 1850. Rondom de zuilen was allerlei religieuze activiteit zichtbaar, van de pinksterbeweging tot Lou de Palingboer. Met het ineenstorten van de zuilen in de jaren zestig was de weg vrij voor een geheel eigen invulling van religie, terwijl de immigratie voor de introductie van nieuwe geloofsgroepen zorgde.
Religieuze pluriformiteit, zo maken de auteurs duidelijk, is de rode draad door de Nederlandse Religiegeschiedenis. Enerzijds is dit een volstrekt heldere uitkomst, anderzijds draagt dit niet altijd bij tot de leesbaarheid van het verhaal. Vooral door de veelheid aan afsplitsingen vanaf het einde van de negentiende eeuw, raakt de lezer enigszins uitgeput bij overzichten hiervan. Deze krijgen het karakter van een opsomming en de wezenlijke verschillen zijn niet altijd even duidelijk. Ook op andere punten ontbreekt de diepgang en ook enig houvast. Het geheel heeft een beschrijvend karakter, wat inherent is aan een naslagwerk. Toch is het hoe en waarom van een aantal religieuze ontwikkelingen niet geheel duidelijk. Waarom bijvoorbeeld juist de calvinistische variant voet kreeg op de Nederlandse bodem of hoe de inhoud van religie veranderde in de twintigste eeuw, had wat mij betreft meer toegelicht mogen worden. Dit past juist in het streven naar een culturele geschiedenis. Voorts geven de schrijvers op sommige plekken summiere informatie over belangwekkende zaken, die zij niet verder uitwerken. Op pagina 275 staat bijvoorbeeld dat in de negentiende eeuw ‘religie een rol van grote betekenis speelde in de emancipatie van de vrouw’. Behalve het noemen van twee vrouwelijke religieuze leiders, komt de verhouding tussen vrouw en religie pas de Tweede Wereldoorlog weer aan bod.
Het boek bevat evenwel genoeg pluspunten. Door de ruime tijdspanne is er aandacht voor zaken die tot nog toe weinig beschreven zijn. De religieuze geschiedenis van de prechristelijke samenleving springt in het oog, maar ook de ruimte voor religies die sinds de jaren zestig in Nederland zijn gekomen, maken het geheel compleet. De actualiteit wordt ook niet geschuwd: de Islam in Nederland en de maatschappelijke vraagstukken hieromheen worden aangesneden, maar ook zaken als Harry Potter en de Nieuwe Bijbelvertaling worden ingekaderd. De uitleg over de organisatie van de kerk en haar rituelen, zowel in de katholieke als de protestantse variant, zijn verhelderend. Kaders, kaarten en schema’s bieden mooie overzichten, bijvoorbeeld het schema van de hoofdrichtingen binnen het Nederlandse Christendom (nr. 14). Dit boekwerk vult een grote leemte in de religieuze geschiedschrijving op. Hoewel de culturele benadering van religie in dit omvangrijke werk niet geheel tot zijn recht is gekomen, is wel de weg vrijgemaakt voor aanvullingen en verbeteringen.
Cristel R. Stolk