Den Haag wordt wel eens aangeduid als de ‘juridische hoofdstad van de wereld’. Dit is niet enkel grootspraak van Hagenezen. Het Internationaal Strafhof is immers in onze hoofdstad gevestigd. Wereldwijd is er veel aandacht voor de processen die daar gevoerd worden tegen personen verdacht van misdaden tegen de menselijkheid. En natuurlijk is het Strafhof bekend doordat de Amerikanen dit gerechtshof niet erkennen en plannen hebben gesmeed om Nederland binnen te vallen als Amerikaanse staatsburgers voor dit hof worden gebracht. Bovendien staat in Den Haag het Vredespaleis, dat een toonbeeld was van de roep om volkerenrecht na de Eerste Wereldoorlog.
Men zou echter vergeten dat Den Haag een veel langere traditie kent van recht en rechtspraak in de Hofstad, een geschiedenis die teruggaat tot de late-middeleeuwen. De voormalige president van het Gerechtshof ’s-Gravenhage, meester Govaert Chr. Kok, heeft een boeiende bijdrage geschreven over de geschiedenis van rechtspleging in Den Haag. Kok doet dit door middel van korte biografieën van bekende en minder bekende juristen. Zo passeren Hugo de Groot en Cornelis Felix van Maanen de revue om te eindigen bij meester Johannes Verburg, de huidige president van het Gerechtshof ’s-Gravenhage.
Het eerste Haagse gerechtshof werd geboren uit de oorlog tussen Jacoba van Beieren, gravin van Holland en Zeeland, en haar neef Philips van Bourgondië. In 1428 kwamen zij tot een verzoeningsverdrag. In deze ‘Zoen van Delft’ werd bepaald dat er een Raad zou komen die de landsheer zou bijstaan bij het bestuur en de rechtspraak. Deze Raad zou bekend worden onder de naam Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland en zou bestaan tot de invoering van de Franse rechterlijke organisatie in 1811. Na een korte periode van ‘Keizerlijk Gerechtshof’ en ‘Hoog Gerechtshof’ kreeg Nederland in 1838 weer een eigen rechterlijke organisatie met in Den Haag een Provinciaal Gerechtshof.
Vooral de geschiedenis van dit laatste hof is interessant, omdat het archief bij het bombardement van 1945 verloren is gegaan. Door middel van literatuurstudie weet de auteur ook de geschiedenis van dit Provinciaal Hof tot leven te wekken. Kok beschrijft niet alleen de levensgeschiedenis van de juristen die aan de verschillende Haagse hoven verbonden waren, maar geeft ook veel boeiende achtergrondinformatie over de rechterlijke macht in het algemeen.
De opzet doet soms gefragmentariseerd aan. Over de ene jurist is nu eenmaal meer bekend dan over de andere. Zo bevat het hoofdstuk over meester Nicolaas Everaerts (1461-1532), president van het Hof van Holland, tevens een biografie van zijn opvolger, meester Geryt van Assendelft (1488-1558). In de epiloog komt de auteur echter tot synthese. Hierin wijst Kok op een aantal rode lijnen in het boek en geeft hij "enkele persoonlijke gedachten" die van belang zijn voor de rechtspraak in de toekomst (pag. 235). Zo wijst de auteur er op dat in het verleden de rechterlijke macht al in een vroeg stadium geconsulteerd werd door de politiek bij het ontwerpen van wetten. Dit zou nu veel meer moeten gebeuren bij a-politieke technische wetsontwerpen die de rechterlijke macht raken. Het gaat de auteur hierbij om in de praktijk van de rechtspraak hanteerbare wetgeving, zonder dat hij afbreuk wil doen aan de scheiding der machten, de ‘trias politica’.
In dienst van het recht geeft een boeiende kijk in de keuken der Haagse juristen. Belangrijk is dat het werk niet gebukt gaat onder juridisch jargon, goed geschreven is en het veel illustraties bevat die een toegevoegde waarde geven aan het verhaal. Het boek is dan ook zowel een aanrader voor juristen als voor niet-juristen. Voor de eerste groep zal de epiloog aanleiding kunnen geven tot verschillende debatten binnen de beroepsgroep. Zo krijgt de geschiedenis van de oude juristen actualiteit voor de hedendaagse professionals.
Aron de Vries