Opvoeding tot Mens en Burger
Pedagogiek als Cultuurkritiek in Nederland in de 18e eeuw
Willeke Los
366 pp, € 35,-
isbn/issn: 90-6550-777-9
dissertatie

Opvoeding tot Mens en Burger

(recensie: Han C. Vrielink)

Het is zo langzamerhand gelukkig niet meer nodig om bij iedere nieuwe publicatie, handelend over een aspect van de achttiende eeuw, wederom te vermelden dat die eeuw zich de laatste decennia in een groeiende belangstelling van historici mag verheugen. Het aantal publicaties over de achttiende eeuw is sedert de jaren ’80 zo gegroeid, dat men van een geslaagde historiografische emancipatie van onze zilveren eeuw kan spreken. Dat wil uiteraard niet zeggen, dat er geen lacunes meer zouden bestaan in onze kennis van de achttiende-eeuwse geschiedenis en cultuur in de Nederlanden. Zo hebben historici wel veel aandacht besteed aan de aard van ‘het verval’ van de Republiek in de ‘Pruikentijd’ en weten we dat de achttiende-eeuwse Nederlander het morele verval (met name van de hogere standen) als dé oorzaak beschouwde van het economisch, politiek, sociaal en cultureel verval van de Republiek. Ook de groeiende cultuurkritiek die in de achttiende eeuw in allerlei geschriften verscheen en die de eigen politieke situatie en de eigen samenleving op de korrel nam, is onderwerp van onderzoek en discussie geweest.

Willeke Los is echter de eerste die aantoont, dat bij die achttiende-eeuwse cultuurcritici nieuwe ideeën over opvoeding en onderwijs centraal stonden: juist omdat deze critici het verval der zeden als de wortel van het algehele verval beschouwden, stonden opvoeding en onderwijs, en dus de pedagogiek, in het brandpunt van hun discussies. Los bewees dat de cultuurkritiek in de achttiende eeuw in functie stond van de pedagogiek.

In haar analyse van de pedagogische ontwikkeling beperkt Los zich niet, zoals anderen deden, tot de laatste decennia van de achttiende eeuw, maar haar systematisch onderzoek bestrijkt zowel de zeventiende-eeuwse pedagogische tradities ( Cats, Locke) als de totale achttiende eeuw. Daardoor kan zij de gehele wording van de achttiende-eeuwse cultuurkritiek en pedagogiek beschrijven.

Los’ centrale these is, dat het denken over opvoeding en onderwijs in Nederland in de achttiende eeuw fundamenteel was zowel voor de ontwikkeling, als voor de brede acceptatie van een nieuw idee van burgerschap. Dat nieuwe burgerschap was moreel van aard: de nadruk lag op de christelijke en maatschappelijke deugden. Het nieuwe burgerschapsidee was ook inclusief, dat wil zeggen het gold voor alle Nederlanders, ongeacht rang, stand of sekse. Om een goede burger te zijn, moest men een deugdzaam mens zijn. Daarom werd verbetering van opvoeding en onderwijs gezien als de absoluut noodzakelijke voorwaarde om het nieuwe burgerschapsideaal te verwezenlijken.

Aan de uitkristallisering van deze nieuwe burgerschapsidee ging een tientallen jaren durende discussie vooraf. Willeke Los is de eerste die deze discussie en daarmee de genese van het nieuwe burgerschapsideaal wetenschappelijk heeft onderzocht.

In een proloog toont de auteur aan dat de zeventiende-eeuwers Jacob Cats en John Locke aanknopingspunten boden voor cultuurcritici en pedagogen in de achttiende eeuw. Cats’ kritiek op weelde, uiterlijk vertoon en moreel verval en de door hem gepredikte deugden als eerlijkheid, eenvoud, zuinigheid, matigheid en vlijt waren een eeuw later zeer herkenbaar. Volgens Rhijnvis Feith, Justus van Effen, Jacobus Bellamy en anderen bestond er zelfs een rechtstreeks verband tussen het verval in aanzien en welvaart van de Nederlandse natie en het feit dat men van Cats’ moraal vervreemd geraakt was.

In deel I analyseert de auteur de stijl en de ideeën van de cultuurkritische en pedagogische werken van Jean-Pierre Crouzas, Justus van Effen en Jean-Jacques Rousseau. De eerste twee tonen duidelijk overeenkomsten in ideeën en stijl. In hun cultuurkritiek zijn ze zeer ironisch ( hetgeen het lezen van deze toch al zeer leesbare dissertatie nog extra veraangenaamt). De ironie heeft tot doel de lezers te doen inzien dat zij zich door dwaze gewoontes laten leiden in plaats van door de rede. De pedagogische uiteenzettingen en adviezen zijn in een meer beschouwelijke stijl geschreven.

Los wijst erop dat Emile ou de l’Éducation van Jean-Jacques Rousseau zowel in stijl als inhoudelijk verschilt van de werken van Crouzas en Van Effen. Rousseau had dan ook, volgens Los, geheel andere bedoelingen met zijn boek dan men doorgaans denkt en dacht. Zij verdedigt – naar mijn mening overtuigend - de interessante stelling, dat Rousseau met Émile geen praktisch pedagogische handleiding beoogde te schrijven, maar een filosofisch werk waarin hij trachtte aan te geven hoe de van oorsprong goede mens binnen een corrupte samenleving zijn goede natuur kan behouden.

In deel II beschrijft Los de uiteindelijke ontwikkeling van de cultuurkritische pedagogiek van de achttiende eeuw. De centrale rol in de wordingsgeschiedenis van die pedagogiek speelde de Hollandsch Maatschappij van Wetenschappen, en wel met het uitschrijven van twee ‘prijsverhandelingen’: de eerste over de lichamelijke opvoeding, de tweede over de geestelijke en zedelijke vorming van kinderen.

De bekroonde verhandelingen brachten, volgens Los, de pedagogische canon van de Nederlandse Verlichting tot stand. Alle prijswinnaars namen het nieuwe burgerschapsideaal als uitgangspunt: een goede opvoeding is nodig voor alle kinderen uit alle standen, omdat alleen goede mensen deugdzame burgers kunnen zijn. En goede mensen kunnen alleen gevormd worden door ontwikkeling van hun rede en hun moreel gevoel. De prijswinnaars – en in hun voetspoor de canon van de Nederlandse Verlichting - bevalen eigenlijk een opvoeding aan voor alle kinderen zoals die voordien alleen in de hoogste standen gepraktiseerd werd.

De cultuurkritiek was van deze ontwikkeling een belangrijke oorzaak: de vele klaagzangen over het diepe algehele verval van de Republiek – veroorzaakt, naar men meende, door de corruptie en zedenloosheid der hogere standen - schiepen een breed draagvlak voor veranderingen, die gezocht werden in de vorming van goede burgers door middel van goed onderwijs. Daarmee werden een emancipatiebeweging en een onomkeerbaar democratiseringsproces op gang gebracht die tot in de twintigste eeuw doorwerkten.

Een mooi uitgegeven en zeer boeiende dissertatie, waarvan in deze bespreking slechts enkele hoofdzaken konden worden aangestipt. Aanbevolen aan allen die geïnteresseerd zijn in de ideeëngeschiedenis.

J.C. Vrielink