Troy (2004)
Wolfgang Petersen e.a. (filmbespreking)
isbn/issn:

Troy (2004)

(recensie: Maarten van der Werf)

Toen ik de zaal verliet na het drie uur durende epos Troy van Wolfgang Petersen, was ik geërgerd en teleurgesteld. De bewerking van de Ilias is groots aangepakt, grossiert in massascènes en mooie shots en heeft een cast die veel belooft. Veel geld, veel goede bedoelingen, maar het is het allemaal nét niet.

Het begint al met de hoofdrolspeler: Brad Pitt kan de rol van Achilles niet dragen, maar is te zeer een twintigste-eeuwse jongeman die het voornamelijk moeilijk met zichzelf heeft. En dat is een geestesgesteldheid die de grootste held van de Trojaanse Oorlog niet past. Als Agamemnon hem zijn mooie Briseïs ontneemt, komt hij niet verder dan de nukkige verongelijktheid van een rebels brommerknulletje, laat staan dat hij de gekrenkte eer uitstraalt van een edele, zelfbewuste heros, zijn rechtmatige buit ontzegd. Ook als hij de Trojaanse koning Priamus, die hem vraagt Hectors dode lichaam vrij te geven, als smekeling ontvangt, straalt Achilles geen grootmoedigheid uit, maar schuttert verontschuldigend als een koppige puber die wat goed te maken heeft. Pitt faalt in deze belangrijke scènes en compenseert dat elders onvoldoende.

Maar Brad Pitt is niet de enige wiens spel te wensen overlaat. Helena, de oorzaak van alle leed die de oorlog teweegbrengt, wordt gespeeld door het modelletje Diane Kruger, maar haar mooie koppie leidt onvoldoende van haar vlakke spel af. Paris, gespeeld door Orlando Bloom, moet het in deze film evenzeer meer van zijn uiterlijk hebben dan van zijn spel. Daarbij moet opgemerkt worden, dat het scenario wat hen betreft ook niet meewerkt: de mierzoete dialogen lijken zo uit een soap te komen. Met name de positie van Helena, hier neergezet als weinig meer dan het obligate blonde Hollywoodtutje dat alleen maar een beetje mooi zit te wezen, is totaal in tegenspraak met haar rol van prototypische femme fatale in de Ilias.

Het spel van de meeste andere acteurs kan er verder wel mee door, met slechts een paar uitschieters. Sean Bean speelt een kleine, maar overtuigende rol als Odysseus. De veteranen Peter O’Toole en Julie Christie, respectievelijk als Priamus en Thetis, zijn in hun toch betrekkelijk kleine rollen routineus en professioneel in de goede zin des woords. Van de grotere rollen is alleen Hector (Eric Bana) echt overtuigend. Na een slecht begin -zijn boosheid jegens Paris in een van de eerste scènes lijkt nogal gemaakt - draagt hij in tegenstelling tot Achilles zijn rol als verantwoordelijke grote broer, krijger en troonopvolger wél, en met verve. Ook zijn gade Andromache (Saffron Burrows) is uitstekend gecast: een stralend mooie, volwassen vrouw en moeder die Helena in haar aangezicht doet verschrompelen. Tenslotte kan ook van de broers Agamemnon (Brian Cox) en Menelaos (Brendan Gleeson) gezegd worden dat ze hun rol met enige verdienste spelen. Menelaos zet zijn rol goed neer als jaloerse echtgenoot, maar vooral als krijger pur sang, die eigenlijk geen andere taal kent dan die van het zwaard.

Het is echter jammer dat vooral de rol van Agamemnon in de film zo zeer verschilt van die van de Myceense koning in de Ilias. Daarin is Agamemnon eerste onder gelijken, die zich door een combinatie van bestemming, noodlot en politieke noodzaak zo gedraagt als hij is: een krijger-prins, zich zeer bewust van het prestige waaraan hij zijn status en macht ontleent en dat hij bewaakt als een jaloerse minnaar. Petersen maakt van hem echter een megalomane, rücksichtslose veroveraar, een tweedimensionale antagonist die geen enkele sympathie oproept. Daarmee wordt er een moreel goed en kwaad aan het verhaal toegevoegd dat de Ilias ten enenmale ontbeert.

Er is op zichzelf niets mis mee een werk als de Ilias ingrijpend te bewerken. Het is onmogelijk om zo’n ellenlang epos integraal in een film te passen, zelfs als die drie uur duurt. Er moet geknipt worden, er moeten keuzes worden gemaakt en de verhaallijn moet zo worden aangepast dat de film de aandacht vasthoudt. Daarin heeft de scenarist behoorlijk wat speelruimte, maar de kern van het verhaal moet wel behouden blijven. Petersen slaagt daar niet in.

Daarmee heb ik het nadrukkelijk niet over de keuze om de goden uit het verhaal weg te schrijven. Dat is een redactionele keuze -hoewel een zeer ingrijpende -waar je het al of niet mee eens kunt zijn, maar die naar mijn mening op zichzelf aanvaardbaar is. Het heeft zelfs wel een leuk effect. In eerste instantie wordt de goddelijkheid van Achilles met zoveel woorden ontkend -‘Als ik een god was, jongen, denk je dan dat ik dat schild nodig zou hebben?’ -maar zo hier en daar wordt er wel degelijk naar zijn bovenmenselijke oorsprong verwezen. De scène waarin Achilles’ moeder Thetis het doek betreedt heeft een blauwige glans; ze draagt parels, kleren in zeetinten en staat met haar voeten in het water, een beeld dat direct refereert aan haar goddelijke aard. Thetis was immers een Nereïde, een zeenimf en een van de dochters van de oude zeegod Nereus. Aan het eind van de film wordt Achilles doorboord met pijlen. Hij trekt ze er allemaal uit voordat hij sterft, behalve één -ja inderdaad-, die in zijn hiel.

Ik heb het evenmin over de enigszins ‘losse’ wijze waarmee men met de geschiedenis omgaat. Voorzover dat te zeggen valt, ligt de tijd waarin de Ilias ‘speelt’ vermoedelijk rond 1300 voor Christus, terwijl het heldendicht pas rond de achtste eeuw voor Christus op schrift werd gesteld door de vermoedelijk fictieve dichter Homerus. Die brede tijdsspanne, de fragmentarische informatie uit die tijd alsmede het uitgebreide Nachleben van het epos bieden veel speelruimte, die de regisseur dan ook neemt. Troje ziet er geloofwaardig uit. De uitrusting van de Griekse soldaten is wat bijeengesprokkeld uit verschillende tijdperken, maar dat is in de gegeven situatie vergeeflijk, net als de wat fantasie-oosterse uitrusting van de Trojanen. En dat het gouden standbeeld van Apollo zo’n duizend jaar jonger is dan Agamemnon is dan wel een gevoelige schuiver, maar ook daar staat of valt een film uiteindelijk niet mee.

Op één punt gaat de regisseur echter fundamenteel de mist in: Troy ontbeert dat bijna deterministische, diepe noodlot, die existentiële reddeloosheid die de Ilias maakt tot wat hij is. Alle spelers in Homerus’ epos handelen, op het oog uit vrije wil, maar desalniettemin gevangen in een keurslijf van de noodzaak om hun eer, hun belangen en daarmee ook hun voortbestaan te verzekeren. Tijdens die laatste weken voor Troje strijdt Menelaos niet meer voor Helena, maar omdat hij haar na tien jaar strijd gewoonweg niet meer met goed fatsoen kan laten lopen; Agamemnon houdt vol, want voor hem zou een nederlaag evenzeer een smet op zijn blazoen betekenen, en daarmee een aantasting van zijn leiderschap. Hij ontneemt Achilles Briseis niet enkel uit wellust of rancune, maar simpelweg omdat hij het zich niet kan laten welgevallen de enige te zijn die zonder buit achterblijft. Want dat is een teken van zwakte. En dat kan in die harde, ruwe wereld van de Oudheid het einde betekenen: van zijn macht, zijn rijk, van zijn huis en daarmee van hemzelf. Want er is geen andere beloning na de dood dan vergetelheid in de troosteloze omhelzing van Hades. Het leven is kort, ruw en zonder hoop en het enige wat er werkelijk toe doet is kracht, macht en bezit -maar vooral glorie, de belofte van onsterfelijkheid.

Binnen dat spectrum is er in wezen geen goed en kwaad. Ieder individu volgt zijn eigen noodlot, moeizaam en verbeten, soms sympathiek, soms wreed en onmenselijk, maar zelden maar een van beiden. Uiteindelijk is de Ilias een poel van tragische individuen die, vrij van geest en keuze, in een troosteloze paradox als lemmingen hun eigen noodlot zoeken, gevat in een stroom van gebeurtenissen die nauwelijks ruimte laat. Dat maakt het verhaal zo krachtig. De regisseur veronachtzaamt dit wezenskenmerk van de Ilias en ontrukt het verhaal daarmee zijn hart.

Daarvoor in de plaats stelt hij een strijd tussen twee antagonisten: Agamemnon, zoals gezegd een nogal vlakke, megalomane potentaat en de getroebleerde, maar o zo nobele ruwe-bolster-blanke-pit Achilles, wiens taak uiteindelijk toch wordt volbracht door de trouwe en liefdevolle Briseis die zich op Agamemnon wreekt: omdat er uit de Ilias toch echt geen héél happy end te breien viel, dan maar een half. Ziedaar, bijna compleet, het clichématige verloop van een fletse, kleurloze actiefilm uit Hollywood. En zo gaat een prachtig verhaal ten onder aan hele en halfslachtige concessies aan het grote publiek. Zonde van de mooie plaatjes, een gemiste kans.

Maarten van der Werf