Eigenlijk zou deze recensie van Anton Musserts Nagelaten bekentenissen moeten beginnen met de schennis van zijn vermeende graf, of met de liefdesaffaire die hij tijdens de oorlog met zijn negentien jaar jongere nichtje Marietje Mijnlieff had. Deze feiten, die Gerard Groeneveld in de inleiding van de Nagelaten bekentenissen uitvoerig beschrijft, waren al bekend uit Jan Meyers voortreffelijke biografie Mussert. Een politiek leven (1984; herdrukt in 2005). Groeneveld weet echter het verhaal van de roof van Musserts gebeente te ontzenuwen: er heeft wel een grafroof door oud-SS-ers plaatsgevonden, maar zij hebben de verkeerde beenderen meegenomen. De resten van Mussert liggen nu in een Haagse knekelput.
Desondanks biedt Anton Musserts Nagelaten bekentenissen genoeg interessante blikken in de denk- en belevingswereld van de oud-NSB-leider. In het boek zijn ‘De NSB in oorlogstijd’, ‘Gedachten welke mede de uitgangspunten vormden voor mijn handelingen’ en ‘Mussert. Wat wij ervan zeggen’ en ook diverse brieven die hij vanuit zijn cel schreef, opgenomen. Alle stukken dateren uit de periode tussen zijn gevangenneming en zijn executie, van 7 mei 1945 tot en met 7 mei van het daaropvolgende jaar.
Van de verantwoordingen is ‘De NSB in oorlogstijd’ het interessantst. De ondertitel van het stuk, dat hij in augustus en september 1945 schreef, spreekt boekdelen: ‘De offergang voor Volk en Vaderland’. Centraal staat de Verzekeringspolistheorie. Anton Mussert ging ervan uit dat de Nederlandse belangen in het geval van een geallieerde overwinning goed door de naar Londen uitgeweken koningin en regering behartigd zouden worden. Mocht Duitsland de oorlog winnen, dan moest de NSB voor de Nederlandse belangen opkomen. Die belangen bestonden uit het voorkomen dat Nederland bij de oosterbuur zou worden ingelijfd, zodat ons land een vrije en zelfstandige positie in Europa zou blijven innemen. Om dit doel te bereiken kon de NSB zich geen (openlijke) kritiek op de Duitsers veroorloven, ook al ging dit ten koste van de populariteit van de beweging en haar leider. Zie hier de offergang die de NSB zich in de ogen van Mussert voor haar volk en haar land heeft getroost.
Musserts apologie laat nog een aantal andere aspecten van zijn karakter en van zijn politiek leiderschap zien. Jan Meyers heeft al aangetoond dat Mussert een politieke onbenul was en dat blijkt ook overduidelijk uit ‘De NSB in oorlogstijd’. De NSB-leider legt uit wat het nationaal-socialisme inhoudt: ‘Het socialisme in de natie, door de natie, voor de natie. […] Voor het zedelijk en lichamelijk welzijn van een volk is nodig: Een krachtig Staatsbestuur, zelfrespect der natie, tucht, orde, solidariteit van alle bevolkingsklassen en het voorgaan van het algemeen belang boven het groepsbelang en van het groepsbelang boven het persoonlijk belang. […] Daarenboven leefde in ons en kwam telkens weer tot uiting, het besef van de noodzaak van de solidariteit van de Europeesche volkeren, die elkander zouden moeten leeren waardeeren en respecteeren op straffe van ondergang, wanneer zij dit nalieten.’ Wellicht was de term ‘volks-socialisme’ beter geweest, zo schrijft Mussert, want het Duitse nationaal-socialisme dekt een heel andere lading. ‘[…] Een geweldig misverstand waarvan ikzelve jarenlang de dupe ben geweest’ en voor de ‘NSB-ers zeer grote tragische gevolgen heeft gehad tot op den huidigen dag.’
Hier heeft Mussert wel een punt. Hij heeft dit in alle oprechtheid opgeschreven en ook de meeste leden van de NSB hadden een dergelijke voorstelling van het nationaal-socialisme. Dat geldt in ieder geval voor Paul Metz, die als Mussertman aan het Oostfront heeft gevochten voor dezelfde idealen als Anton Mussert: verdediging van het Nederlandse erfgoed. Metz’ oorlogsdagboek, getiteld Mussertman aan het oostfront (2005), is eveneens bezorgd en ingeleid door Gerard Groeneveld en het verscheen bij dezelfde uitgeverij.
Uit ‘De NSB is oorlogstijd’ en Mussertman aan het oostfront komt een paar opmerkelijke overeenkomsten naar voren. Zowel van Mussert als van Metz maakte zich een anti-Duitse stemming meester toen zij merkten dat de nazi’s zich niks aan de Nederlandse nationaal-socialisten gelegen lieten liggen. Hieruit trokken beiden overigens niet de conclusie dat ze hun hulp aan de Duitsers moesten staken. Ze hadden dus geen morele bezwaren tegen de racistische ideologie van de nazi’s.
Mussert heeft in zijn apologie dan ook geen oog voor de verantwoordelijkheid van de NSB aan de jodenvervolging. Zelfs de dood van de Mussertmannen zoals Paul Metz, gesneuveld in de strijd tegen het communisme, laat hem koud.
Uiteindelijk heeft de NSB, zo geeft Mussert toe, weinig tegen de Duitse terreur kunnen doen. Gelukkig maar dat hij op het gebied van de bescherming van de Nederlandse cultuur meer heeft kunnen betekenen. Dankzij zijn interventie hebben het Groen van Prinstererhuis in Den Haag en de toren van Zalt-Bommel de oorlog ongeschonden overleefd!
Het tweede deel van de Nagelaten bekentenissen bestaat uit een aantal ‘celbrieven’ van Anton Mussert. Het zijn brieven aan zijn familie en vrienden, maar ook twee aan minister-president W. Schermerhorn. In de eerste, nogal merkwaardige brief, bood Mussert hem aan om een geheim wapen in de handen van de Amerikanen te spelen. Wat dit wapen was, zal wel altijd een raadsel blijven. Schermerhorn ging er in ieder geval niet op in. In de tweede brief aan de minister-president vroeg Mussert of ‘Waarde Schermerhorn’ niet een einde kon maken ‘aan het schandaal van de opgesloten [NSB-]vrouwen’, waaronder zijn familie, die in de oorlog niks misdaan hadden. In andere brieven filosofeerde Mussert over zijn plaats in de geschiedenis. In zekere zin vond hij de beschuldiging van landverraad zelfs een eer, want hij bevond zich in goed historisch gezelschap: ‘Van Oldebarnevelt is als ‘landverrader’ onthoofd, Hugo de Groot tot levenslang veroordeeld; de gebr. De Witt tot het meest tragische einde gebracht dat denkbaar is […].’ Mussert stelde het gratieverzoek dat zijn zwager voor hem indiende dan ook niet op prijs.
Dankzij Gerard Groeneveld zijn Musserts verantwoording en celbrieven voor een breed publiek toegankelijk gemaakt. Sommige onderdelen zijn al eens eerder verschenen, maar dan bij een uitgeverij van verdachte signatuur. Iedereen kan nu lezen hoe Mussert als zelfbenoemde messias, die de Nederlandse beschaving wilde redden, zijn geliefde Volk en Vaderland tijdens de oorlog van de wal in de sloot hielp. Het is jammer dat in de inleiding een dergelijke waardering voor Musserts activiteiten van voor en tijdens de oorlog achterwege is gebleven. Daardoor blijft Jan Meyers biografie nodig om Musserts verantwoordingen in het juiste perspectief te plaatsen. Want als we het laatste woord aan de leider zelf laten, komt hij wel erg makkelijk weg: ‘Misschien zijn er onder degenen, die van het bovenstaande kennis genomen hebben, die tot zichzelve zeggen: toch wel zielig, die historie van de NSB. Zij oordelen verkeerd, het is niet zielig, het is een mengsel van tragiek en heroïsme […].’ Tragiek en váls heroïsme.
Jaap de Haan