Het belangrijkste bouwkundige monument van Alkmaar is stellig de Grote of St.-Laurenskerk. Het is begrijpelijk dat het andere middeleeuwse kerkgebouw in de Kaasstad, de Kapelkerk, altijd figuurlijk wat in de schaduw is gebleven naast dat meesterwerk van Keldermansgothiek. Dat zal mede de oorzaak zijn dat de Kapelkerk pas na de Tweede Wereldoorlog, tussen 1951 en 1956, een eerste restauratiecampagne heeft beleefd. Daarna volgde een tweede grondiger campagne, in de periode 2001-2003. Deze kloeke en fraai geïllustreerde uitgave is mede te beschouwen als een verantwoording van die tweede restauratiebeurt, waarbij men overigens kon voortbouwen op het "degelijk…werk" (p. 101), dat in de jaren 1950 is gepresteerd.
Een uitvoerig inleidend hoofdstuk behandelt de bouwgeschiedenis. Daar wordt uitvoerig ingegaan op een vraag die in de jaren 1950 historieminnend Alkmaar bezig en verdeeld hield. Vooral door het onderzoek van gemeente-archivaris Fasel is men het nu wel eens over een "vroeg-zestiende-eeuwse datering" (p. 15). De laat-middeleeuwse oorsprong is nog steeds duidelijk aan het gebouw te zien. Dit geldt vooral voor het uitwendige van de hoofdbeuk. De dwarsbeuk is het resultaat van een uitbreiding in 1707-1708 en het interieur kreeg zijn huidige aanzien na een brand in 1760, toen onder meer boven de hoofdbeuk een plafond in rococovormen, werk van Italiaanse stucadoors, werd aangebracht. Ook werden toen een nieuw orgel, gebouwd door vader en zoon Müller (Müller Sr. is vooral bekend door het orgel in de Haarlemse St.-Bavo) en een nieuwe kansel geplaatst. Interessant is dat de Kapelkerk in de twintigste eeuw is verrijkt met gebrandschilderde ramen, ontworpen door de bekende Haarlemse glazenier W. Bogtman en uitgevoerd in diens atelier. De historie van hun ontwerp wordt uitvoerig beschreven, alsook wat er met de ramen gebeurd is in het kader van de reeds genoemde restauraties. Vooral die van de jaren 1950 was ingrijpend, omdat toen de vensters werden voorzien van twee middenstijlen in plaats van één en wel in een ander materiaal dan voorheen: baksteen in plaats van ‘kunststeen’.
Degelijk gedocumenteerd is ook de bijdrage over het torenuurwerk en over de klokken. Laatstgenoemde vormen sinds de laatste restauratie weer een carillon met uur- en halfuurslagklok, waardoor Alkmaar nu weer kan bogen op drie beiaarden waaraan de naam verbonden is van de zeventiende-eeuwse klokkengieter Melchior de Haze. Concluderende kunnen wij stellen dat een degelijke restauratie afgesloten is door een even degelijke monografie, een interessant bouwwerk waardig.
Ph. M. Bosscher